|
In 2021 waren energieprijzen en veevoederprijzen een spelbreker voor de landbouwbedrijven
Als gevolg van de stijgende prijzen van de productiemiddelen is de netto toegevoegde waarde van de landbouw in 2021 met 6,9% gedaald.
De stijging van het intermediair verbruik wordt geraamd op 15,1%: de kosten van energie, veevoeder en meststoffen hebben een sterke invloed op de financiële rentabiliteit van de landbouwsector.
De weersomstandigheden (extreme natte) waren ongunstig voor de opbrengsten van sommige land- en tuinbouwgewassen.
|
Statbel schat dat de productiewaarde van de landbouwsector in 2021 met 9,1% zal stijgen, terwijl het intermediair verbruik met 15,1% zou moeten toenemen. Deze kostenstijging zou resulteren in een daling van de netto toegevoegde waarde van de landbouw. Rekening houdend met de uitgaven voor de bezoldiging van arbeidskrachten en de overdrachten van de overheid (belastingen en subsidies die niet rechtstreeks verband houden met de productie), zou het inkomen uit de productiefactoren met 6,2% dalen.
De stijging van het intermediair verbruik is grotendeels toe te schrijven aan de evolutie van de prijzen van de productiemiddelen. Terwijl de energieprijzen in 2020 zijn gedaald, hebben ze dat in 2021 meer dan goedgemaakt. Dit heeft niet alleen gevolgen voor het verbruik van brandstoffen, maar ook voor de prijs van meststoffen (gas is een essentieel element bij de vervaardiging van stikstofhoudende meststoffen). Sommige industriële vestigingen hebben, gezien de stijgende productiekosten, de productie van deze meststoffen opgeschort, waardoor de prijzen verder zijn gestegen en het risico op tekorten is toegenomen. De jaarlijkse prijzen voor meststoffen zullen naar schatting 1,5 keer hoger liggen dan vorig jaar.
Naast energie is ook de prijs van veevoeder gestegen, wat een negatief effect heeft op de rentabiliteit van de verschillende veeteeltsectoren. De uitzonderlijke stijging van de prijzen voor granen en olie-en eiwitrijke gewassen op de Europese en de wereldmarkt heeft een positief effect op de rentabiliteit van deze teelten, maar heeft een negatief effect op de veeteeltsectoren. Ook de prijzen van bereide voedingsmiddelen stijgen zodat het prijseffect van veevoeder op +15,3% wordt geraamd.
Plantaardige productie
Ondanks deze stijgende kosten profiteert de plantaardige sector van een verbetering van de productiewaarde van de teelten. Deze zou met 15,6% moeten stijgen, hoofdzakelijk onder invloed van de prijseffecten, met name voor graanproducten. Op basis van de prijzen aan het begin van de oogst wordt verwacht dat de afzetprijzen voor granen met 37,8% zullen stijgen. Deze stijging compenseert een duidelijke daling van de productievolumes (-7,8%). Met name de opbrengsten van wintertarwe en spelt hebben geleden onder de koude en natte zomermaanden. De oogsten moesten meermaals onderbroken worden en ondanks een toename van de bezaaiingen is de productie van wintertarwe met 7,1% gedaald ten opzichte van vorig jaar. De speltproductie deed het beter, alleen dankzij een toename van het areaal met 22,4%, waardoor de productie ten opzichte van 2020 met 9,1% kon toenemen.
Er wordt verwacht dat ook de opbrengst van oliehoudende planten een daling zal vertonen, waardoor de productie 6,9% lager zal liggen dan bij de vorige oogst. De huidige marktprijzen maken echter een verbetering van de productiewaarde met naar schatting 51,7% mogelijk. Bij de suikerbietenteelt heeft de lichte stijging van de opbrengsten (+2,3%) de vermindering van de beplante oppervlakten (-2,9%) gedeeltelijk gecompenseerd. De prijzen van witte suiker op de Europese markten wijzen op een lichte stijging van de afzetprijs voor de lopende oogst, waardoor de productiewaarde van deze teelt met 3,5% zou toenemen.
Wat de tuinbouw betreft, waren de oogsten succesvol voor aardbeien, bessen en appelen. Daarentegen daalt de productie van peren, net als elders in Europa. De vorst in april en de regenachtige zomer hebben de productie doen afnemen. Verwacht wordt dat de huidige afzetprijzen deze verliezen zullen compenseren. De waarde van de fruitproductie zou met 26,4% stijgen. Die van groenten zou slechts met 2,5% toenemen ten opzichte van 2020 met een daling van het productievolume, vooral van tomaten, en een prijsstijging van 6,8%.
Dierlijke productie
Over het algemeen is de waarde van de dierlijke productie stabiel. De jaarlijkse evolutie van het geproduceerde volume zou 0,6% bedragen en de prijzen zouden met 2,3% dalen. Natuurlijk kunnen de situaties in de verschillende sectoren sterk uiteenlopen en blijft de varkenssector dit jaar alle aandacht trekken. Hoewel België de ziektevrije status "Afrikaanse varkenspest" (AVP) heeft herwonnen, komt de sector er niet ongeschonden uit. Ten eerste zijn niet alle embargo's opgeheven en ten tweede is er een overschot aan productie op de Europese markt en is de uitvoer naar Azië moeilijk. Het probleem reikt verder dan België. De afzetprijzen staan dan ook in heel Europa onder druk. In België zijn de prijzen naar schatting in één jaar tijd met 17,4% gedaald, terwijl de prijzen in 2020 al gedaald waren. De productie stijgt met 3,0%, terwijl de sector de waarde van zijn productie zag dalen tussen 2020 en 2021 met 14,9%.
De pluimvee-, schapen- en geitensectoren zien hun productiewaarde stijgen als gevolg van de prijsstijgingen: +19,5% in productiewaarde voor pluimvee en +17,8% voor schapen en geiten. Ten slotte kent de rundveehouderij een herstel van de prijzen, zowel voor vlees als voor zuivelproducten. De karkasproductie ligt naar schatting 2,9% lager dan in 2020, maar de prijzen stijgen, vooral voor de best bevleesde karkassen. De waarde van de productie zou met 3,3% moeten stijgen. Na een daling in 2020 zijn de melkprijzen opnieuw aan het stijgen (+16,3%). Aangezien de productie op Belgisch en Europees niveau naar verwachting relatief stabiel zal blijven, zou de productiewaarde in 2021 met 17,8% moeten stijgen.
Landbouweconomische rekeningen (tegen lopende prijzen): waarden tegen basisprijs (mln €)
|
2016 |
2017 |
2018 |
2019 |
2020 |
2021 voorlopig |
2021/2020 (%) |
Gemiddelde 2016-2020 |
1. Granen (incl. zaden) |
305,9 |
376,8 |
417,8 |
435,9 |
486,4 |
618,0 |
27,1% |
404,5 |
2. Nijverheidsgewassen |
198,6 |
228,4 |
222,9 |
232,8 |
222,0 |
261,3 |
17,7% |
220,9 |
3. Voedergewassen |
600,8 |
659,4 |
639,5 |
691,5 |
713,1 |
947,0 |
32,8% |
660,8 |
4. Groenten en tuinbouwproducten |
1.336,3 |
1.342,2 |
1.407,0 |
1.561,0 |
1.627,3 |
1.683,7 |
3,5% |
1.454,8 |
Verse groenten |
858,9 |
845,6 |
851,3 |
974,4 |
1.094,8 |
1.122,5 |
2,5% |
925,0 |
Planten en bloemen |
477,5 |
496,6 |
555,7 |
586,6 |
532,5 |
561,2 |
5,4% |
529,8 |
5. Aardappelen (incl. zaden) |
697,3 |
519,7 |
464,0 |
492,1 |
445,1 |
472,7 |
6,2% |
523,6 |
6. Fruit |
428,8 |
421,8 |
461,3 |
484,9 |
527,2 |
666,4 |
26,4% |
464,8 |
7. Andere plantaardige producten |
27,9 |
27,9 |
27,9 |
27,9 |
29,0 |
30,7 |
6,0% |
28,1 |
8. Plantaardige productie (1 tot 7) |
3.595,7 |
3.576,1 |
3.640,4 |
3.926,1 |
4.050,0 |
4.679,9 |
15,6% |
3.757,6 |
9. Dieren |
3.174,6 |
3.263,4 |
3.108,1 |
3.268,9 |
3.270,4 |
3.214,5 |
-1,7% |
3.217,1 |
Rundvee |
1.115,2 |
1.039,6 |
1.040,3 |
973,1 |
1.131,7 |
1.168,5 |
3,3% |
1.060,0 |
Varkens |
1.356,1 |
1.468,2 |
1.274,0 |
1.550,0 |
1.470,3 |
1.251,7 |
-14,9% |
1.423,7 |
Pluimvee |
665,1 |
714,3 |
752,1 |
707,3 |
628,2 |
750,6 |
19,5% |
693,4 |
10. Dierlijke producten |
1.129,1 |
1.469,1 |
1.380,8 |
1.478,5 |
1.448,6 |
1.687,7 |
16,5% |
1.381,2 |
Melk |
1.014,9 |
1.344,9 |
1.275,8 |
1.354,1 |
1.322,8 |
1.558,1 |
17,8% |
1.262,5 |
Eieren |
113,6 |
123,2 |
103,9 |
123,2 |
124,6 |
128,4 |
3,0% |
117,7 |
11. Dierlijke productie (9+10) |
4.303,6 |
4.732,5 |
4.488,9 |
4.747,4 |
4.719,0 |
4.902,2 |
3,9% |
4.598,3 |
12. Productie van landbouwgoederen (8+11) |
7.899,3 |
8.308,6 |
8.129,3 |
8.673,5 |
8.769,0 |
9.582,1 |
9,3% |
8.355,9 |
13. Productie van landbouwdiensten |
158,8 |
163,7 |
175,5 |
190,8 |
195,7 |
198,8 |
1,6% |
176,9 |
14. Landbouwproductie (12+13) |
8.064,2 |
8.472,3 |
8.304,8 |
8.864,3 |
8.964,7 |
9.780,9 |
9,1% |
8.534,1 |
15. Intermediair verbruik |
5.825,8 |
6.000,5 |
6.079,2 |
6.237,1 |
6.292,2 |
7.242,6 |
15,1% |
6.086,9 |
16. Afschrijving |
796,7 |
784,8 |
771,0 |
737,4 |
741,9 |
741,9 |
0,0% |
766,4 |
17. Netto toegevoegde waarde tegen basisprijzen (14-15-16) |
1.441,6 |
1.687,1 |
1.454,7 |
1.889,9 |
1.930,6 |
1.796,4 |
-6,9% |
1.680,8 |
18. Beloning van werknemers |
672,1 |
636,2 |
670,7 |
682,5 |
722,1 |
741,7 |
2,7% |
676,7 |
19. Andere belastingen op productie |
8,7 |
3,2 |
3,8 |
3,0 |
3,0 |
3,0 |
0,0% |
4,3 |
20. Andere subsidies op de productie |
611,1 |
554,7 |
607,3 |
613,3 |
645,7 |
619,1 |
-4,1% |
606,4 |
21. Opbrengst van de productiefactoren (17-19+20) |
2.044,0 |
2.238,5 |
2.058,2 |
2.500,1 |
2.573,3 |
2.412,5 |
-6,2% |
2.282,8 |
Indicator A (2010=100) * |
82,5 |
89,0 |
79,7 |
95,2 |
96,0 |
86,2 |
-10,1% |
86,6 |
* Indicator A = index van het reële factorinkomen per arbeidseenheid in de landbouw, na deflatie |
[1] In samenwerking met de gewestelijke overheden en experten.
|
|