De voorzitter
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
De heer D’Haese heeft het woord.
Jos D'Haese (PVDA)
In opdracht van de Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij (OVAM) nam Arcadis op 18 juni 2021 een reeks van elf bodemstalen op verschillende plaatsen in Zwijndrecht, Beveren en Antwerpen, om uiteraard verder in te gaan op de vervuiling van PFOS in de omgeving daar. We zeiden het vandaag al vaker: de historiek zoeken we verder uit in de onderzoekscommissie, maar dit is een vraag over wat we er vandaag mee doen.
U communiceerde in de pers dat de toetsingswaarden, dus het voorstel van bodemsaneringsnormen dat de OVAM heeft gedaan dit jaar, in industriegebied, recreatiegebied en woongebied niet overschreden werden. In landbouw- en natuurgebied werden wel waarden gemeten die de voorgestelde bodemsaneringsnormen overschrijden.
Minister, u zei er trouwens ook al bij dat op basis daarvan nog niet kan worden beslist of er nu wel of niet een nood aan bodemsanering is, maar wel dat er geen onmiddellijke nood is aan extra maatregelen boven op de ‘no regret’-maatregelen die al waren genomen. U benadrukte ook nog dat de voorgestelde normen, die worden gehanteerd sinds april van dit jaar, heel streng zouden zijn. Ik heb daar enkele vragen over.
Wat zijn precies de waarden die werden gemeten in de stalen die op 1 april werden genomen rond de 3M-fabriek? Is het eventueel mogelijk – we moeten bekijken hoe – om die aan de commissie te bezorgen? Op welke internationale referentiewaarden en -normen heeft de OVAM zich gebaseerd om tot dat op 1 april gehanteerde voorstel van bodemsaneringsnormen te komen? Zijn die gebaseerd op de meest recente wetenschappelijke inzichten? Ik heb immers wat leeswerk verricht en als ik me niet vergis, is dat voorstel van bodemsaneringsnormen gebaseerd op een VITO-rapport (Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek) uit 2020, dat zich baseert op de referentiewaarden van het US Environmental Protection Agency (US EPA) uit 2016. Opnieuw, hoe dat allemaal tot stand is gekomen, dat is voor de onderzoekscommissie. Mijn vraag is gewoon waarop die vandaag zijn gebaseerd.
Hebt u ondertussen nog meer reactie op de eerste resultaten van die bodemonderzoeken? Welke bijkomende bodemonderzoeken worden er nu verder nog gepland?
Welke gevolgen verbindt u aan de recent aangetoonde overschrijding van die bodemsaneringsnormen, richtwaarden en streefwaarden in landbouw- en natuurgebied?
De voorzitter
Minister Demir heeft het woord.
Minister Zuhal Demir
Collega D’Haese, wat uw eerste vraag betreft, ik zal alle waarden die zijn gemeten sinds 1 april 2021, schriftelijk bezorgen aan de commissie, als u dat goedvindt. Dat is immers gigantisch veel en als ik dat allemaal moet aflezen, dan ga ik mij misschien verspreken. Algemeen kan er inderdaad worden gesteld dat de overschrijdingen zich in hoofdzaak in natuur- en landbouwgebied bevinden en dat logischerwijs verder weg van de fabriek van 3M de gemeten concentratie afneemt. De metingen die intussen zijn gedaan, geven geen aanleiding tot verdere voorzorgsmaatregelen boven op deze die nu al van kracht zijn.
Voor het bepalen van de toetsingswaarden voor de bodemsaneringsnormen baseerde de OVAM zich op de toxicologische criteria van US EPA van 2016. Ik heb het dus over de bodemsaneringsnormen, want ik spreek natuurlijk vanuit Leefmilieu, niet vanuit Volksgezondheid. U weet dat de EFSA-waarden vooral gezondheidskundige richtwaarden zijn. Die criteria werden inderdaad daarna door VITO in de latere studie bekrachtigd. De waarde die US EPA had gepubliceerd in 2016, werd door de wetenschappers voorgesteld als de meest betrouwbare recente waarde en werd ook daadwerkelijk gebruikt. De EFSA-waarde van 2018 was slechts een voorlopige gezondheidskundige richtwaarde, uitgaande van een gezondheidskundig uitgangspunt en dus niet zozeer voor bodemsanering of grondwater.
Eind 2020 verscheen er een nieuwe EFSA-opinie. Zowel in het buitenland als in Vlaanderen blijkt dat die toxicologische criteria van EFSA moeilijk te vertalen zijn in milieunormen. De waarde die EFSA voorstelt, ligt eigenlijk al in het achtergrondniveau. Dat maakt het zeer moeilijk om milieuhygiënische toetsingswaarden af te leiden. De OVAM heeft hierover advies gevraagd aan VITO. Er is ook nauw overleg met het Nederlandse Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en het Nederlandse ministerie van Infrastructuur en Waterstaat. Er is nog geen enkel land dat het nieuwe EFSA-advies op dit moment heeft afgeleid naar normen binnen milieucompartimenten. Ik heb ook begrepen dat er nog overleg is bij de stakeholders wat die EFSA-normen betreft. Vlaanderen volgt dat dus op de voet. Samen met Nederland zijn we eigenlijk de trekker, maar op dit moment zit dat dus ook in een stakeholdersoverleg. Op dit moment is het zo dat dat nieuwe EFSA-advies heel moeilijk door te trekken is binnen milieucompartimenten.
Dan is er uw derde vraag over bijkomende bodemonderzoeken. Op basis van de reeds bekomen bodemresultaten menen wij dat nog verder onderzoek wenselijk is. De OVAM plant hiervoor een tweede fase in, voor veldwerk en analyses.
Wat uw vierde vraag betreft: in eerste instantie zijn er inderdaad de no-regretmaatregelen vanuit het agentschap Zorg en Gezondheid (AZG). Daarenboven plande de OVAM reeds een tweede fase van veldwerk en analyses in. In het kader van de saneringsplicht van het bedrijf 3M moet de erkende bodemsaneringsdeskundige van 3M op korte termijn naast bijkomende bodemanalyses ook analyses uitvoeren van grondwater, melk, eieren, groenten enzovoort. Die volgen wij natuurlijk kort op.
De voorzitter
De heer D’Haese heeft het woord.
Jos D'Haese (PVDA)
Bedankt, minister, voor het heldere antwoord. Bedankt om de waarden over te maken. Ik zag ze ondertussen al binnenlopen in de mailbox. De normen waar we van uitgaan zijn EPA 2016 en EFSA 2020. EFSA 2020 is inderdaad een pak lager: dat is ongeveer een factor 100 minder, waardoor je soms in achtergrondwaarden terechtkomt. Ik begrijp dat het allemaal niet eenvoudig is om dat dan om te zetten. Maar ik vind het wel een beetje vreemd, minister, dat u dan in de pers communiceert dat de waarden die worden gehanteerd, erg streng zijn. De referentiewaarden waarop men zich baseert zijn eigenlijk vijf jaar oud, van 2016. Maar de nieuwe waarden, wanneer het gaat over gezondheid – daar worden de bodemsaneringsnormen uiteindelijk van afgeleid –, zijn bijna 100 keer strenger. Dan vind ik het een beetje raar als u zegt dat ze erg streng zijn. Als ik u was zou ik daar toch iets meer een slag om de arm houden, en zeggen dat we ons op dit moment hierop baseren, maar dat er nieuwere inzichten zijn. We moeten zorgen dat we mensen correcte informatie geven, en hen niet nodeloos ongerust maken, maar ook niet nodeloos sussen.
Rond verder onderzoek, minister, vraag ik me af hoe ver er door de OVAM zal worden bemonsterd? Er wordt uiteraard gefocust op de omgeving rond de fabriek, en dat is logisch – u zegt ook dat de impact afneemt naarmate men verder weg gaat –, maar ik ben toch heel ongerust als ik zie dat uit die eierenstudies blijkt dat de vervuiling tot minstens 15 kilometer ver zit. Dat is niet via het grondwater, dat is niet via lokaal uitlekken uit de bodem, nee, dat gaat via de lucht. De vraag is dus hoe ver we gaan bemonsteren om te kijken welke omvang de vervuiling heeft aangenomen. We hebben in de onderzoekscommissie al geleerd dat we waarschijnlijk te maken hebben met een vervuilingspluim. We zouden eigenlijk moeten weten waar die pluim juist zit, om dan verder te kunnen onderzoeken. Mijn vraag is: zal de OVAM zich beperken tot de directe omgeving van de fabriek, of gaan we effectief ruimer kijken om te zien waar het goedje overal zit?
De voorzitter
Mevrouw Schauvliege heeft het woord.
Mieke Schauvliege (Groen)
Dank u wel voor uw vraag, collega D’Haese.
Ik wil me ook aansluiten bij de vraag over de afstand van de bemonstering, want dat lijkt mij een zeer essentieel punt te zijn in deze opgave. We hebben inderdaad uit de gegevens van de eieren analytisch geleerd dat er tot 15 kilometer ver vervuiling te merken is. Ik denk dus dat we echt ruim genoeg moeten bemonsteren. Ik steun dus die vraag, en roep ook op om dat te doen. Dat is één.
Twee, we zien dat er nu bemonsterd is op industrieterreinen, landbouwgebied, natuurgebied, maar is er ook aandacht besteed aan plekken waar kleine kinderen spelen? Scholen, speelterreinen, plekken waar jeugdbewegingen samenkomen: dat lijkt me zeer essentieel te zijn, en ik heb de indruk dat die sites niet zijn meegenomen. Mijn vraag, minister, is om ook hier aandacht aan te besteden. Het lijkt toch wel zeer evident dat er daar, zeker op plekken waar kleine kinderen spelen, bijkomend bemonsterd wordt?
De voorzitter
Mevrouw Perdaens heeft het woord.
Freya Perdaens (N-VA)
Ik denk dat het ongelooflijk belangrijk is – u gaf dat zelf ook al aan, minister – dat er extra staalnames gebeuren, en dat er grondig onderzoek gebeurt. De collega’s haalden al aan dat het belangrijk is waar die staalnames gebeuren en hoe ver dat onderzocht wordt. Dit zijn onderzoeken die momenteel allemaal lopen bij 3M, of in de omgeving ervan. Wordt er op dit ogenblik ook gekeken naar andere bedrijven, andere bedrijventerreinen, en worden daar ook dergelijke onderzoeken opgestart, om te vermijden dat we daar uiteindelijk in soortgelijke situaties terechtkomen en pas achteraf – of te laat – in gang moeten schieten om er iets aan te doen?
De voorzitter
Mevrouw Rombouts heeft het woord
Tinne Rombouts (CD&V)
Ik wil even kort aansluiten. Ik ga niet op alle elementen ingaan. Er zijn een aantal elementen die zeker ook in de onderzoekscommissie nog verder aan bod zullen komen. Maar één punt wil ik toch wel aanstippen, in heel de discussie rond normeringen en de resultaten die de afgelopen week zijn gepubliceerd. Ik heb namelijk begrepen, minister – en dat is ook in de onderzoekscommissie aan bod gekomen –, dat de waarden die vandaag gesteld zijn in de landbouw eigenlijk waarden zijn die ervan uitgaan dat er mensen zijn die zich heel hun leven lang alleen voeden met producten die op die grond geproduceerd zijn. Dat zowel voor vlees, melk, eieren, bladgroenten en … (onverstaanbaar) … hun eetpatroon alleen bestaat uit producten die voortkomen uit de grond met die waarden. Met andere woorden, dat zijn heel interessante theoretische waarden, die we moeten meenemen in het hele onderzoek en in het hele afwegingskader, maar het komt bij een burger natuurlijk wel anders over, als we spreken over een norm voor landbouwgrond. Ik denk dat die situatie – zoals ze is vastgelegd voor die norm – totaal ondenkbaar is, en eigenlijk niet in relatie te brengen is met de landbouw zoals die vandaag bedreven wordt, of met de manier waarop wij onszelf vandaag voeden. Wat benamingen betreft hebben we hier in deze commissie nog al gesproken, in het kader van ruimtelijke ordening, over wat benamingen en bewoordingen bij mensen oproepen. Bij deze, minister, zou ik u willen vragen om daar zeker de nodige aandacht en voorzichtigheid voor te hebben. Als normen een bepaalde naam krijgen, dan spreekt dat tot de verbeelding bij burgers. Mijn vraag is ook of u misschien wilt overwegen om daarin wat bijsturing te doen, zodat de norm ook overeenstemt met datgene wat de mensen daaruit interpreteren. Zou u daar ook aandacht voor willen hebben, of dat in heroverweging willen nemen?
De voorzitter
De heer Daniëls heeft het woord.
Koen Daniëls (N-VA)
Minister, wij kijken uiteraard uit naar alle resultaten die u gaat bezorgen. Collega Rombouts wees al op het bodemgebruik. Wat gebeurt er op dit moment op die plaatsen waar men stalen neemt? Dat is één zaak. Maar er is ook de geschiedenis van bepaalde gronden. Dat is een moeilijkere vraag, die voorligt. Wat vandaag landbouwgrond is, of wat vandaag woongebied is, dat kan in de jaren ‘60, of in de jaren ‘70 en ‘80 grond met een andere bestemming geweest zijn, waarop andere dingen gebeurden. Het bedrijf 3M produceert dat product al véél langer. Het lijkt me niet onbelangrijk – maar dat is natuurlijk een veel diepgaandere studie – om dat ook mee te nemen, als dat kan. Misschien is dat iets wat we uit het register kunnen halen. Dat kan misschien ook wel verklaren waarom er tussen sommige gronden dergelijke grote verschillen zijn, namelijk omdat er historisch iets gebeurd is met bepaalde plaatsen. Dat wou ik nog even aanvullen.
De voorzitter
Minister Demir heeft het woord.
Minister Zuhal Demir
Dank u, collega’s. Ik wil misschien even meegeven – en dat sluit aan bij de bezorgdheid van collega Rombouts – dat het model achter de normen uitgaat van een worstcasescenario. Dat is altijd zo geweest in Vlaanderen. Het geldt ook voor heel veel andere stoffen. PFAS zijn daarin geen uitzondering. Van het ogenblik dat er een overschrijding is van een bodemsaneringsnorm, betekent dat niet meteen dat er ook een risico is voor de mens. Ik denk dat dat goed begrepen moet worden. Het is net wegens die redenen dat men in de praktijk altijd moet gaan kijken naar de concrete situatie om al dan niet gezondheidsmaatregelen te nemen, zoals no-regretmaatregelen, enzovoort. Dat valt dan ook onder de bevoegdheid van de minister van Welzijn.
Wat betreft de tussenkomst van collega D’Haese: het is zo dat de EFSA-norm van 2018 een voorstel was, voor alle duidelijkheid. Dat is nooit definitief gemaakt. EFSA 2020 is in stakeholdersoverleg en staat ook nog ter discussie.
Er zijn dus geen recentere of 100 procent gevalideerde en definitieve inzichten inzake milieu dan degene die wij gebruiken. En ik wil daarover toch duidelijk zijn: de waarden die wij gebruiken zijn wél streng. Het klopt dus niet om te zeggen dat die niet streng zijn, want die zijn streng, en ze zijn ook vergelijkbaar met de Nederlandse waarden. Veel landen hebben zelfs helemaal géén kader, helemaal niets. Ook hier in België – we hoeven niet naar de buren te kijken – is er nog niets op dat vlak. Ik denk dat wij dat in Vlaanderen wel goed opvolgen. Zodra er nieuwe inzichten zijn, die ook definitief zijn, zullen we dat meenemen.
Wat betreft de stalen: het is zo dat we begonnen zijn in een gehanteerde perimeter van 4 kilometer, waarbinnen we bemonsteren. Indien uit resultaten blijkt dat er verder dan die 4 kilometer moet gegaan worden, dan wordt die perimeter ook steeds verder uitgebreid. Dat geldt zowel voor landbouwzones als voor woonzones, recreatiegebied, en noem maar op. Daar maken we geen onderscheid in. Je moet ergens beginnen, dus vandaar dat we die perimeter op 4 kilometer hebben gezet. Maar indien nodig, als dat blijkt uit de resultaten, dan zullen we dat uitbreiden.
Collega Rombouts, de normen worden herzien wanneer er internationale inzichten zijn die dat verantwoorden, en die ook internationaal afgeklopt zijn, of als dat blijkt uit het traject met het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en Nederland. We zijn ook in nauw overleg met de Nederlandse partners, dat is goed, denk ik.
Het klopt ook – daarin heeft collega Rombouts gelijk – dat het erg technisch is, en dat er inderdaad soms verwarring is over termen en normen en al wat je wil. Ik verwijs ook naar de VRT, die bijvoorbeeld milieukwaliteitsnormen voor water gebruikte om conclusies te trekken voor de gezondheid van de mensen, wat natuurlijk totaal van de pot gerukt is. De Vlaamse Milieumaatschappij (VMM) heeft daar ook op gereageerd, maar als het op de nationale zender op die manier wordt gebracht, dan ben ik niet verbaasd dat er nog meer vragen komen. Het is goed dat de opdrachthouder nu zegt dat er een website komt met alle relevante informatie.
Met betrekking tot landbouwproducten kan ik wel nog meegeven dat collega Vandenbroucke vandaag ook in de Kamercommissie gezegd heeft dat het Federaal Agentschap voor de veiligheid van de voedselketen (FAVV) actielimieten gebruikt waarvan hij ook weet – en meegegeven heeft – dat ze verouderd zijn. De federale minister heeft ook verklaard dat er een issue is met de detectiecapaciteit van de labs. Ik neem de bezorgdheden die u hebt meegegeven ook mee naar de interministeriële conferentie (IMC) die we donderdag hebben, om deze met de collega’s te bespreken, collega Rombouts.
De voorzitter
De heer D’Haese heeft het woord.
Jos D'Haese (PVDA)
Ik heb nog twee korte punten, minister. Bedankt voor de aanvullende antwoorden. Ten eerste, vind ik het een beetje jammer dat er een welles-nietesspelletje is of de waarden wel of niet streng zijn. Dat is natuurlijk geen kwestie van wat wij vinden. Ik stel ook voor dat we niet vergelijken met buurlanden, maar dat we naar onszelf kijken, en dat we vooral kijken naar de wetenschap. Verder zegt u dat de EFSA 2020 ter discussie staat. Maar dat is een gepubliceerde opinie van de Europese Autoriteit voor de Voedselveiligheid. We hebben hier vorige week een aantal professoren in de onderzoekscommissie gehad en die hebben gezegd dat iedereen in Europa die iets te zeggen heeft of die iets weet over PFAS of PFOS, daarnaar gekeken heeft. Dat staat dus niet meer ter discussie, dat is de huidige stand van de wetenschap. De vraag is nu hoe we dat omzetten in beleid. Als de norm die wij hanteren een 100-tal keren hoger ligt, dan denk ik dat we moeilijk kunnen zeggen dat dat streng is.
Ten tweede, minister, over de afstand en hoe ver we gaan, zegt u dat we beginnen met 4 kilometer, en dat we aan de hand van de resultaten dan kijken of we verder moeten gaan. Wel, er zíjn resultaten die aantonen dát we verder moeten gaan. We hebben die studie van de eieren van de Universiteit Antwerpen. Ik zal één cijfer noemen – en dan rond ik af, voorzitter –: op 15 kilometer van 3M vindt men een ei waarvan, als kinderen het innemen, ze per week twee keer de dosis van EPA 2016 binnenkrijgen. Twee keer de dosis van EPA 2016 op 15 kilometer van de fabriek! Dat kan alleen uit de bodem komen.
Het is dus echt essentieel dat we niet dralen, maar dat we voortdoen, en dat we kijken waar die vervuilingspluim zit, zodat we dat gericht kunnen aanpakken.
De voorzitter
De vraag om uitleg is afgehandeld.