De voorzitter
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
De heer Steenwegen heeft het woord.
Chris Steenwegen (Groen)
Minister, op 29 maart 2019, dat is exact twee jaar geleden, werd het convenant Enterische emissies rundvee 2019-2030 ondertekend door de Vlaamse overheid en diverse partners uit de agrovoedingsketen zoals het Algemeen Boerensyndicaat, Belbeef vzw, Belgische Confederatie Zuivel enzovoort.
Het convenant heeft tot doel om een reductie van CO2-uitstoot en equivalenten van broeikasgassen, en dus van enterische emissies van rundvee te realiseren in de periode tot 2030, als onderdeel van het Vlaams Energie- en Klimaatplan 2021-2030, en dit ten opzichte van de enterische emissies in 2005. Onlangs werd het tweede jaarverslag gepubliceerd.
Bij de oprichting van het convenant werden vijf werkgroepen opgericht, die zich ontfermen over maatregelen gerelateerd aan de marktevolutie in de rundveehouderij, dier- en veestapelmanagement op bedrijfsniveau, voedermanagement, genetica en selectie en monitoring, borging en implementatie van maatregelen. In 2020 werden bijkomstig de werkgroepen biologische landbouw, implementatie en communicatie opgericht. Daarnaast werd in 2019 ook een wetenschappelijke werkgroep ad hoc opgericht, die wetenschappelijk advies verschaft over de verschillende maatregelen. Heel wat mensen zijn hier dus mee bezig.
Er zijn een aantal vaststellingen gedaan op basis van dat tweede jaarverslag. Inzake de marktevolutie stellen we vast dat de enterische emissies sinds 2005 niet zijn gedaald maar zijn toegenomen met 7 procent, en dat ondanks een afname met 3 procent van de totale rundveestapel. En de verwachting is, zelfs wanneer de zoogkoeienpremie worden afgeschaft, dat er nog altijd een stijging met 1 procent zal zijn tegen 2025.
Inzake een verbeterd management op dier- en bedrijfsniveau wordt communicatie opgezet om een jongere afkalfleeftijd aan te prijzen en melkkoeien langer aan te houden. Het is onduidelijk welk effect dat zal hebben op de enterische emissies. Wie er de vakliteratuur op naslaat, kan zien dat bijvoorbeeld een jongere afkalfleeftijd vooral gezien wordt als een kostenbesparing. Het werpt ook vragen op inzake dierenwelzijn. Het zorgt ook voor een betere, hogere melkgift, maar die geeft dan spijtig genoeg weer meer enterische emissies.
In voedermanagement ziet men potentieel in de vervanging van sojaschroot door bierdraf-koolzaadschroot om de enterische emissies te reduceren. Dit reductiepotentieel werd reeds bevestigd onder bepaalde proefomstandigheden. Hetzelfde geldt voor geëxtrudeerd en geëxpandeerd lijnzaad. Maar ook hier zijn er geen cijfers over te verwachten reducties of de mate waarin boeren geneigd zullen zijn om deze maatregelen te treffen, gezien de vaak onhaalbare en vanuit CO2-reductie onwenselijke randvoorwaarden, bijvoorbeeld inzake graskuil.
Via genetica en selectie denkt men eventueel ook resultaten te kunnen boeken. Echt ingrijpen op de genetica is echter nog niet onmiddellijk aan de orde. En rekening houdend met de tijdshorizon is dit voorlopig niet echt een concrete bijdrage.
Minister, na twee jaar werking kunnen we nog geen sterke reducties verwachten, dat is logisch. Maar wat ik lees in dat tweede jaarrapport, verontrust me toch. Het meest concrete cijfer wijst op een stijging van de enterische emissies in plaats van een daling. Alleen in het veestapelmanagement zijn er dus mogelijkheden voorzien, mits de vrijgekomen plaatsen niet opnieuw worden ingenomen, maar daarmee zal de vooropgestelde doelstelling absoluut niet worden gehaald.
Minister, hebben de werkgroepen momenteel een zicht op de te verwachten reducties binnen hun eigen werkveld? Met andere woorden, hoe is de globale doelstelling van min 0,44 megaton CO2 toegewezen aan de verschillende werkgroepen? Is het realistisch te verwachten dat men erin zal lukken om de vooropgestelde doelstelling te halen in 2030? Gezien de voorlopige resultaten en als je het verslag leest, is dat toch niet echt hoopgevend. Wordt het geen tijd om aan andere bindende maatregelen te denken?
Is er al duidelijkheid over de manier waarop men de resultaten gaat monitoren? Dit lijkt immers erg belangrijk om te weten welke vooruitgang wordt geboekt zodat we tijdig kunnen bijsturen. Hebben bepaalde vooropgestelde maatregelen die mogelijk een reducerend effect hebben op de enterische emissies, ongewenste effecten op het klimaat, die als negatief kunnen worden beschouwd? Worden de resultaten op nettobasis berekend?
De voorzitter
Minister Crevits heeft het woord.
Minister Hilde Crevits
Collega Steenwegen, het is nog maar twee jaar, we moeten natuurlijk een beetje oppassen om te snel conclusies te trekken. Bij de reductiedoelstelling van min 19 procent werd rekening gehouden met de langetermijnstreefcijfers voor broeikasgasemissies voor de diverse sectoren op basis van de best beschikbare mogelijkheden en inzichten voor reductie.
De doelstelling is absoluut ambitieus en het convenant is een duidelijk engagement van de sector om deze doelstelling bottom-up met de sector trachten te halen. Het convenant werd zo opgesteld dat een evaluatie van de reductie is voorzien in 2025. Als zou blijken dat de reductiedoelstelling niet wordt gehaald, zullen bijkomende bindende maatregelen worden bekeken.
De te verwachten reducties werden niet verdeeld over de verschillende werkgroepen, zijnde: marktevolutie van de rundveehouderijsector, dier- en veestapelmanagement op bedrijfsniveau, voedermanagement, genetica en selectie, biologische landbouw en monitoring, borging en implementatie.
Ik kan maar zo helder zijn. Er is in 2025 een tussentijdse evaluatie voorzien. Men heeft een engagement genomen en als we er niet geraken, moeten er extra maatregelen worden genomen.
Monitoring en borging van de vermeden emissies is een actiepunt van het convenant. De broeikasgasreducties zullen worden gemonitord via de officiële emissie-inventaris broeikasgassen zoals die wordt opgesteld door de Vlaamse Milieumaatschappij (VMM). De concrete uitvoering van de maatregelen zal in samenspraak met de sector worden gemonitord.
Om maatregelen te bespreken en finaal goed te keuren, worden door de werkgroepen fiches opgesteld. Deze fiches dienen niet enkel uitleg te verschaffen over de werking en potentiële reducties van de maatregel, maar ook over het voorkomen van mogelijke trade-offs. Concreet zou dit om ongewenste effecten kunnen gaan zoals verhoogde stikstofuitscheiding, verschuivingen in het rantsoen, mogelijke impact op penswerking, mogelijke carbon leakage enzovoort. Dat staat allemaal in de fiche.
Collega, ik begrijp uw vraag en ik begrijp ook dat u die nu stelt. Net omdat we de lange termijn in het oog moeten houden, hebben we gezegd dat we gaan evalueren in 2025, en ik zal me daar ook aan houden. Ik zal dat ook zeer nauwgezet monitoren. Ik heb trouwens nog overleg met de sector, omdat ze daar blijkbaar nog een aantal initiatieven in petto hebben.
De voorzitter
De heer Steenwegen heeft het woord.
Chris Steenwegen (Groen)
Minister, ik heb het zelf al gezegd: we zijn nog vroeg in het proces. Dat neemt niet weg dat we twee jaar bezig zijn. Als je het verslag leest, dan is het niet zo duidelijk waar het perspectief eigenlijk zit. Er wordt niet zo heel veel vergaderd of overlegd in die werkgroepen. Men heeft ook geen duidelijke doelstelling binnen die werkgroepen. U hebt dat hier bevestigd.
Waar men mee bezig is, baart mij zorgen. We lezen in het convenant bijvoorbeeld: “Herkauwers zijn onmisbaar voor het sluiten van kringlopen binnen de landbouw. Runderen en andere herkauwers zetten het gras of andere voor de mens onverteerbare biomassa om naar hoogwaardige bouwstenen voor het menselijke lichaam zoals eiwitten, vetten, mineralen en vitaminen en dragen zo bij tot een gezonde en evenwichtige voeding. Op deze manier valoriseren ze grasland en nevenstromen. Voor de klimaatuitdaging specifiek wordt de rol onderstreept die runderen spelen bij de koolstofopslag onder grasland.” Dat staat dus in dat convenant.
De meest concrete resultaten lijken dus te worden verwacht van voedermanagement. De voorgestelde wijzigingen in voederrantsoen betekenen echter dat het aandeel gras en graskuil sterk vermindert, van momenteel 50 tot 60 procent naar ongeveer 20 procent. Daardoor zal er minder grasland nodig zijn, waardoor bijvoorbeeld de uitstoot van CO2 zal stijgen en de potentie van CO2-opslag in de bodem zal dalen. Vandaar de ongerustheid die ik heb. Ik heb verschillende echo's gehoord dat diezelfde ongerustheid ook leeft bij de veehouders zelf en bij de organisaties rond de tafel, die vaststellen dat de winst die ze kunnen bieden op één vlak mogelijk teniet wordt gedaan door een negatief effect op een ander vlak. Kunt u daar nog iets over zeggen?
De voorzitter
De heer Nachtergaele heeft het woord.
Joris Nachtergaele (N-VA)
Naast de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS), mest en broeikasgas zijn de uitdagingen voor onze landbouwsector legio. Ik ben echter niet zo pessimistisch. Ik denk dat het bewustzijn in de sector hieromtrent hoger is dan wat sommigen denken.
Er zijn ook wel wat technieken en emissiereducerende maatregelen, zoals het onderzoek van ILVO naar veevoederadditieven, het optimaal management van veebedrijven en een lager vervangingspercentage van melkkoeien. Het probleem dat ik zie, is dat er wel heel wat interessante onderzoeken en mogelijkheden zijn, maar dat die moeilijk geïmplementeerd geraken op het terrein. De overheid kan er misschien wel een sterkere rol in spelen om de knowhow bij de boer te brengen.
Minister, ziet u mogelijkheden om een brugfunctie te vervullen met betrekking tot die vernieuwende technieken – elke paar maand komt er wel iets nieuws naar boven – om ze te implementeren op het terrein?
De voorzitter
Minister Crevits heeft het woord.
Minister Hilde Crevits
Die werkgroepen gaan wel degelijk op zoek naar hun aandeel om de doelstelling van 19 procent te halen. Er zijn vijf werkgroepen opgericht bij de start van het convenant. Vorig jaren zijn er nog drie extra opgericht. Het convenant wordt dus nauw opgevolgd.
Bovendien verwachten we de grootste winst van de additieven die nog goedgekeurd moeten worden door de EU. Als die er zijn, zullen we wellicht heel snel stappen voorwaarts kunnen zetten, mits een goed borgingssysteem. Daar wordt nu al binnen de werkgroepen naar gekeken.
De evoluties in de sector worden meegenomen door de werkgroepen, maar de voederinspanningen zijn er om de methaanproductie bij het verbeteringsproces naar beneden te halen.
Herkauwers zijn dus cruciaal om reststromen te valoriseren. En ook in die valorisatie kunnen inspanningen gebeuren om reducties te verkrijgen; u hebt er zelf eerder al naar verwezen, collega Steenwegen.
Collega Nachtergaele, wij zetten sterk in op advies- en kennisdeling. De uitdaging wordt opgedeeld in twee luiken. Als eerste gaan we maatregelen uitwerken, daarnaast moeten die breed ingang vinden en dan zal kennisdeling cruciaal zijn. We hebben daar inderdaad nog een weg te gaan.
Ook wat de innovatieve technieken betreft, worden de onderzoeksresultaten nauwgezet opgevolgd, ook binnen de stuurgroepen. Er wordt ook gekeken welke winsten praktijkomstandigheden kunnen opleveren. Collega Nachtergaele, onderzoek gebeurt vaak in gecontroleerde omstandigheden. Je moet dan kijken of je dezelfde resultaten ook in de praktijk kunt bereiken. We nemen dat mee. Ik denk bijvoorbeeld aan het voor mij bijzonder interessante onderzoek rond het gebruik van zeewier, dat stond deze of vorige week nog in de pers. We zijn er ook echt innovatief mee bezig om te kijken of we nog extra resultaten kunnen boeken.
Mijnheer Steenwegen, voor een stukje deel ik de bezorgdheid, ik wil zeker uw bezorgdheid niet onder de mat vegen. Ik weet ook dat dit een heel belangrijk onderdeel van de strategie uitmaakt de komende jaren. Het is voor de voederproducenten een enorm belangrijk project, het is belangrijk dat ze die doelstelling halen, voor hun eigen geloofwaardigheid, maar ook voor de veehouders, omdat zij daar ook in investeren. Zij steken er ook een stuk budget in, dus ook zij willen dat de resultaten er komen. Het is dus voor iedereen cruciaal dat de beloftes of engagementen waargemaakt kunnen worden. Ik volg dit ook zelf nauw op en ik zal ook rekening houden met jullie suggesties.
De voorzitter
De heer Steenwegen heeft het woord.
Chris Steenwegen (Groen)
Dank u wel minister dat u de bezorgdheid deelt. Zeker wat u op het einde zei, is ook waar ik aan denk. Ik denk dat het voor de veesector zelf belangrijk is dat men perspectief ziet, dat men ziet waar de oplossingen zijn en dat men er mee in kan investeren. De druk op de sector is natuurlijk heel groot. Collega Nachtergaele heeft de verschillende dingen al opgesomd die een beetje als een zwaard van Damocles boven het hoofd hangen. Het is dus belangrijk dat we zulke processen op de voet volgen, dat we goed monitoren en kunnen bijsturen wanneer het nodig is. Als het echt nodig is, moeten we ook van koers kunnen veranderen, zodanig dat de doelstelling uiteindelijk gehaald wordt. U hebt mijn bezorgdheid rond die voederadditieven niet kunnen wegnemen, want precies dat voederrantsoen aanpassen, leidt blijkbaar tot het verminderd gebruik van gras en graskuil. Ik denk dat dat de bezorgdheid is die binnen de veesector zelf aanwezig is: hoe moet dat dan? Ik denk dat we in die monitoring echt naar een netto-monitoring moeten gaan waar de plussen en de minnen naast elkaar worden gezet en dat we op die manier heel goed kunnen nagaan waar we staan en hoe we verder willen gaan. Ik zal u daar zeker in de toekomst verder over blijven bevragen. 2025 vind ik vrij ver. Waarschijnlijk zullen we jaarlijks naar aanleiding van dit jaarverslag toch weer even kunnen nagaan waar we staan en kijken of het al nodig is om bijkomend dingen te doen.
De voorzitter
Dank u wel collega Steenwegen, ook voor uw engagement om dit hier jaarlijks te bevragen bij de minister.
De vraag om uitleg is afgehandeld.