De voorzitter
– Wegens de coronamaatregelen werden deze vragen om uitleg via videoconferentie behandeld.
Mevrouw Joosen heeft het woord.
Sofie Joosen (N-VA)
Minister, via eerdere schriftelijke vragen informeerde ik al vaak bij uw voorgangers en ook bij u naar het aantal arbeidsongevallen in de landbouwsector. In uw jongste antwoord verwees u naar het Federaal agentschap voor beroepsrisicio’s (Fedris). Voor de land- en tuinbouw becijferde het agenschap in 2018 een totaal van 375 ongevallen, waarvan 1 met dodelijke afloop. Het was dus toch met enige verbazing dat ik recent kennisnam van de communicatie van de preventie- en welzijnsdienst Prevent Agri, die voor 2020 sprak van minstens 13 dodelijke slachtoffers bij 12 ongevallen in de land- en tuinbouwsector. Het aantal doden zou op 2 jaar tijd dus verdertienvoudigd zijn.
Minister, hoe evalueert u die cijfers van fatale ongevallen die Agri Prevent kenbaar maakte? Is die grote stijging correct? Zo ja, welke verklaringen hebt u daar dan voor?
De voorzitter
De heer De Roo heeft het woord.
Stijn De Roo (CD&V)
Het is een heel spijtige problematiek die we hier ter sprake moeten brengen. Op Europees niveau blijkt dat, na de visserijindustrie, de bouw en de zorgsector, de land- en tuinbouwsector het grootste aantal ongevallen per jaar kent. Uit officiële cijfers blijkt dat het aantal aangegeven arbeidsongevallen in de Vlaamse land- en tuinbouw ten opzichte van andere sectoren procentueel op de eerste plaats komt. Gezien een groot deel van die land- en tuinbouwers zelfstandigen zijn, worden de meeste ongevallen in deze sector zelfs niet opgenomen in de statistieken. Dat suggereert natuurlijk dat de werkelijke ongevallenfrequentie nog hoger is dan aanvankelijk geraamd.
Vorig jaar waren er helaas dertien dodelijke ongevallen in de Vlaamse land- en tuinbouwsector. Volgens de gegevens van Prevent Agri ging het in de helft van de ongevallen om verplettering door machines. Er zat ook nog een ongeluk met een voertuig bij, een ongeval met mestgassen, een aanval van een stier, het verbranden van afval, werken met een kettingzaag in de hoogte, beknelling... Het zijn vaak heel pijnlijke situaties, met een fatale afloop.
Deze ongevallen hebben gemeenschappelijk dat het gaat om routineuze taken en dat de slachtoffers vaak ervaren mensen zijn, die vertrouwd zijn met de taken en met de machines. Soms gebeurt het ook dat het gevaar niet direct zichtbaar is, zoals in het geval van de mestgassen, die geurloos zijn. Dat kan dus levensgevaarlijke gevolgen hebben. Er blijkt ook duidelijk uit die cijfers dat sensibilisering zich opdringt. Op basis van voorgaande vragen aan de minister kan worden gesteld dat de bewustmaking inzake het voorkomen van ongevallen in de sector al in 2014 is opgestart.
In de vorige legislatuur werd er ook verwezen naar de werking van Stigas in Nederland als een inspirerend voorbeeld voor de preventie in de land- en tuinbouwsector. Dat model naar Vlaanderen kopiëren is vermoedelijk niet gewenst, maar het kan wel inspirerend werken. Het is ook duidelijk dat het personeelsbestand van deze dienst in Nederland veel groter is dan het personeelsbestand van Prevent Agri in Vlaanderen.
Minister, hoe evalueert u het aantal arbeidsongevallen in de sector sinds 2014? Hoe tracht de Vlaamse overheid de sector te sensibiliseren? Hebt u een zicht op het aantal audits dat de voorbije jaren is uitgevoerd bij land- en tuinbouwers? Is er een relatie tussen stress in de sector en het aantal ongevallen?
De voorzitter
Minister Crevits heeft het woord.
Minister Hilde Crevits
Collega’s, dank u wel voor de vragen. Elk dodelijk slachtoffer in de land- en tuinbouwsector is er een teveel. Ondanks het feit dat preventie van arbeidsongevallen een federale bevoegdheid is, proberen wij ook binnen onze eigen bevoegdheden in steunmaatregelen te voorzien. Dat hebben jullie heel correct gesteld.
De gegevens waarover ik zelf beschik, zijn afkomstig van Fedris. Die gegevens bevatten evenwel enkel de arbeidsongevallen van de werknemers. De ongevallen bij de bedrijfsleiders in de land- en tuinbouwsector maken deel uit van de statistieken van het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering (RIZIV). Het RIZIV heeft geen informatie over de oorzaak van de ongeschiktheid, noch over de sector waarin de bedrijfsleider werkt, waardoor ik eigenlijk niet beschik over de cijfers met betrekking tot ongevallen bij bedrijfsleiders.
Sinds 2011 houdt PreventAgri een eigen ongevallenstatistiek bij. Aangezien ongevallen niet systematisch worden geregistreerd, stelt PreventAgri deze op op basis van ongevallenmeldingen en berichten in de media. Door de verschillen in methodologie en de mogelijke overlap tussen beide statistieken, is het niet mogelijk om de cijfers die ik gaf voor 2018 en die van PreventAgri waar u naar verwijst, met elkaar te vergelijken of bij elkaar op te tellen. Beide geven een ander beeld van dezelfde problematiek.
Het dodelijk ongeval in 2018 waarnaar u in de vraagstelling verwijst, is op basis van de monitoring van FEDRIS en betreft dus een werknemer op een land- en tuinbouwbedrijf. De dertien dodelijke arbeidsongevallen waarover PreventAgri rapporteert, betreffen hoogst waarschijnlijk de bedrijfsleider en zijn of haar familieleden. Uit deze cijfers kan niet worden afgeleid of hier sprake is van een stijging. Maar opnieuw, beste collega’s, elk dodelijk ongeval – of het nu een werknemer of bedrijfsleider betreft –, is er één te veel. Ik beschik niet over de gegevens van voorgaande jaren van PreventAgri en kan dus niet afleiden of hier sprake is van een stijging.
Uit de cijfers van FEDRIS blijkt alvast geen stijging in het aantal ongevallen bij de werknemers van de land- en tuinbouwbedrijven. Het aantal ongevallen in 2020 en 2019 ligt ongeveer 10 procent lager dan drie jaren ervoor.
Ik verwijs voor het antwoord op de vraag naar de sensibilisering naar mijn antwoord op schriftelijke vraag nummer 337 van collega Ryheul van 13 januari. Die informatie is dus ter beschikking.
Ik heb geen zicht op het aantal audits dat bij land- en tuinbouwers de voorbije jaren inzake arbeidsveiligheid is uitgevoerd. We kunnen proberen om aan die informatie geraken.
Oorzakelijke verbanden leggen is heel moeilijk in dezen, en dit kunnen we dus niet zo lineair doen. Maar afleiding en verstrooidheid, die vaak aanwezig zijn tijdens stressperiodes, zijn wel factoren die het risico op ongevallen vergroten.
Het spijt me dat ik u in het ongewisse moet laten op een aantal punten. Als de cijfers er niet zijn, kan ik ze ook niet geven. Vandaar mijn minder helder antwoord dan gewoonlijk.
De voorzitter
Mevrouw Joosen heeft het woord.
Sofie Joosen (N-VA)
Het is goed, minister, dat u deze verduidelijking hebt gegeven. U zegt het terecht: elk dodelijk ongeval is er één te veel. Het is natuurlijk wel belangrijk dat we correcte cijfers hanteren voor het beleid. Ik begrijp dat we nu geen duidelijk beeld hebben en dat is toch wel een mankement. Ik vraag me af of we daar geen werk van kunnen maken.
Als we de oorzaken goed in beeld hebben, kunnen we daar specifiek op inzetten met specifieke maatregelen. Dat kan nu minder efficiënt, daar maak ik mij ongerust over.
Ik roep nog eens op om in te zetten op de sensibilisering, algemeen en rond het gebruik van bepaalde machines, bijvoorbeeld over het gevaar van bepaalde gassen. Dat kunnen we zeker al doen. Met betere en duidelijkere cijfers kunnen we nog gerichter werken.
De voorzitter
De heer De Roo heeft het woord.
Stijn De Roo (CD&V)
Minister, dank u voor uw antwoord.
Ik zou nog een stapje verder willen gaan: elk dodelijk ongeval is er zeker één te veel, maar elk ongeval is er sowieso één te veel. Preventie is zeker aan de orde. Er wordt gewerkt met machines, het zijn routineuze taken, het zijn vaak heel lange dagen. Een ongeval is snel gebeurd. Als dat een dodelijke afloop kent, is het nog erger. Dat zijn vaak drama’s.
Ik had gehoopt op een concreter antwoord, maar daaruit blijkt dus dat er nog wat werk aan de winkel is. De data kunnen nog beter worden verzameld. Op die manier kan men via extra vorming – als er extra oorzaken worden gedetecteerd – daar nog meer op inzetten. Zijn er bepaalde audits? Kunt u aan meer gegevens geraken zodat we – liefst – geen dodelijke ongevallen meer hebben?
De voorzitter
Mevrouw Talpe heeft het woord.
Emmily Talpe (Open Vld)
Ik wil ook nog even aansluiten. Vooreerst denk ik dat de landbouwsector al inspanningen levert en zeker ook bijkomend wil leveren om de veiligheid van al wie tewerkgesteld is te garanderen.
Ik wil nog twee elementen aangeven om mee te nemen als we daarover verdere stappen zetten zodra we daar een duidelijker beeld over hebben. Dat kan misschien ook helpen om een beeld te vormen. We hebben onder andere seizoenarbeiders die vaak de Nederlandse taal niet machtig zijn. Dat kan ook een element zijn waardoor er potentieel een ongeval gebeurt. Ik weet niet of er gewerkt kan worden met beeldvorming of met pictogrammen om hen op bepaalde gevaren te wijzen. Dat is een element om ook mee te geven in de oefening.
Een andere vraag: in het kader van de coronapandemie is er een oproep gedaan om mee te helpen. Dat zijn meestal mensen die niet echt ervaren zijn. Ook naar hen kan er in de communicatie een en ander – ik zal niet zeggen – mislopen, maar dat kan ook een impact op de cijfers van 2020 hebben gehad. Als we vrijwilligers inschakelen, moeten we hen goed informeren over bepaalde risico’s bij het uitvoeren van hun taken.
De voorzitter
Minister Crevits heeft het woord.
Minister Hilde Crevits
Dank u wel, collega’s, ook voor de aanvullende suggesties. Collega Joosen, sowieso bekijken we in de opmaak van het actieplan welzijn en welbevinden in de land- en tuinbouw om die suggestie mee te nemen, maar ik wil dubbel werk met het Fedris vermijden. Ik zal niet nog een keer een aparte monitoring opzetten, maar we kunnen daar misschien wat duidelijkheid in krijgen.
De rookpreventie, collega De Roo, is uiteraard bijzonder belangrijk. Het start al in de landbouwopleidingen. We trekken die via levenslang leren door in het aanbod van naschoolse vormingen voor de boeren, ook ad-hocopleidingen die sectorgericht zijn. Bijvoorbeeld over mestgassen is er in het verleden in specifieke vormingen voorzien en dat zal ook in de toekomst zo blijven. Ik begrijp uw teleurstelling, collega De Roo. Ik was ook teleurgesteld, maar ik kan niet meer cijfers geven dan wat er bestaat. In de periode 2018-2020 is er 156.512 euro – dat is wel heel gedetailleerd – geïnvesteerd in een vorming over arbeidsveiligheid op het bedrijf.
Collega Talpe, over de link met de vrijwilligers zou ik persoonlijk heel voorzichtig zijn. We hebben daarvan geen enkele – maar dan ook geen enkele - indicatie en ik weet dat er heel veel begeleiding is geweest. Sommige vrijwilligers waren zelfs een beetje lastig omdat men zei dat je voor bepaalde plukactiviteiten heel specifieke kennis nodig hebt en dat niet iedereen dat kan doen. Men is daar eerder zuinig op. Er is nu wel een nieuwe oproep, maar men heeft er wel over gewaakt dat mensen een goede opleiding kregen. Ik wil bekijken of er een correlatie is, maar ik zou heel voorzichtig zijn om die correlatie te maken.
De voorzitter
Mevrouw Joosen heeft het woord.
Sofie Joosen (N-VA)
Dank u wel, minister, voor de aanvullingen. Als die cijfers van 2020 inderdaad over de bedrijfsvoerders gaan en niet over de werknemers, zou het beeld van 2020 mogelijk nog dramatischer zijn, dus daar is toch enige waakzaamheid geboden. Mochten we die oorzaken op een of andere manier goed in beeld kunnen krijgen, kunnen we gericht gaan werken. Een apart monitoringsysteem lijkt me ook niet direct het juiste denkspoor, maar misschien zijn er wel mogelijkheden om de bestaande data op elkaar af te stemmen en dan kunnen ook de financiële middelen gericht ingezet worden op specifieke bewustmaking en vorming.
De voorzitter
De heer De Roo heeft het woord.
Stijn De Roo (CD&V)
Ik sluit me aan bij de opmerking van collega Joosen en ook bij de aanvulling van de minister om die data goed op elkaar af te stemmen om heel gericht te kunnen bewustmaken. Ik was ook enigszins verrast bij de zijsprong van collega Talpe om seizoenarbeiders mee in het bad te nemen als helpers op het bedrijf. Ik denk dat die vooral een aantal basistaken uitvoeren en niet direct worden ingezet bij de machines en werkzaamheden die tot een dodelijke afloop of tot ernstige verwondingen kunnen leiden. Maar hoe dan ook, preventie van arbeidsongevallen blijft heel belangrijk en ik denk dat de minister dat ook ondersteunt en daar verder op wil inzetten.
De voorzitter
Ik wil besluiten dat het een terechte gemeenschappelijke bekommernis is van alle leden van deze commissie.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.