De voorzitter
De heer Caron heeft het woord.
Bart Caron (Groen)
Minister, we hebben gelezen dat u enkele weken geleden een convenant Enterische emissies hebt afgesloten. Deze vraag om uitleg dateert al van 31 maart 2019. De tijd gaat snel. Het convenant Enterische emissies vloeit voort uit het Vlaams Klimaatbeleidsplan 2021-2030 en richt zich op de methaanuitstoot door de verteringsprocessen van herkauwers. De Vlaamse overheid, namelijk het Departement Landbouw en Visserij, het Instituut voor Landbouw-, Visserij- en Voedingsonderzoek (ILVO) en verschillende partners uit de keten, waaronder landbouworganisaties, hebben een engagementsverklaring ondertekend.
Het convenant heeft een beperkte scope en richt zich op een aspect van de problematiek. In 2030, wat nog ver van ons af ligt, moet de methaanuitstoot door runderen 19 procent lager liggen dan in 2005. Aangezien de uitstoot de voorbije jaren enkel is gestegen, betekent dit eigenlijk een feitelijke vermindering met 26 procent ten opzichte van 2005.
Hoe dat moet gebeuren, is nog onduidelijk want voor zover ik weet, bevat het convenant geen concrete maatregelen. De vijf werkgroepen die zullen worden opgericht, zullen afspraken over de maatregelen moeten maken. Die maatregelen zouden onder meer betrekking hebben op het veevoeder, op de selectie van andere rassen, op een aanpassing van het bedrijfsmanagement enzovoorts.
Ik citeer: “melkkoeien langer gezond en productief houden” en “maken dat een jongvolwassen koe sneller kalft, zodat ze ook sneller melk geeft”. Nu duurt dat gemiddeld twee jaar of meer. Dat vee is nog niet productief, maar stoot wel methaan uit. Indien we die periode inkorten, wat mogelijk is, draagt dit volgens mevrouw Riebbels, woordvoerder van het ILVO, bij tot een lagere emissie.
Het convenant zwijgt echter over de optie van een kleinere veestapel. We kunnen even de rekening maken. We kunnen de uitstoot per dier verminderen, maar indien het aantal dieren stijgt, zal het volume van de uitstoot natuurlijk niet of minder worden beperkt dan in de doelstelling staat.
Minister, uw woordvoerder heeft in een krant bevestigd dat een overheidsgestuurde productiebeperking van het aantal liters melk of het aantal kilogrammen vlees en dus van het aantal runderen niet aan de orde is, want “dat zou zowel voor ecologie als economie een kwalijke zaak zijn”. De heer De Meyer van de Bond Beter Leefmilieu (BBL) heeft hier vol onbegrip op gereageerd. Hij heeft in een opiniestuk geschreven dat het Milieurapport Vlaanderen (MIRA) vorig jaar tot de conclusie is gekomen dat de grootste milieuwinst valt te halen door de consumenten tot een gematigde vleesconsumptie aan te zetten.
Wat de uitvoering van het actiekader en de maatregelen betreft, zal het convenant jaarlijks worden geëvalueerd. Vanaf 2021 volgt een tweejaarlijkse evaluatie met betrekking tot de behaalde broeikasgasreducties. In 2025 wordt de behaalde reductie afgetoetst aan de doelstelling en wordt bepaald of bijkomende maatregelen nodig zijn.
Minister, wordt het convenant door de overheid gefinancierd? Zo ja, welk budget is hiervoor vrijgemaakt? Nemen we de rundveetelers op die manier niet verder mee op het pad van de lock-in waarin de sector nu al vastzit? Het landbouwinkomen bestaat voor meer dan 80 procent uit subsidies en ten gevolge van het overaanbod zijn de prijzen voor de producten laag. Kunnen dure maatregelen als voederadditieven een economisch realistisch antwoord bieden?
De marktvraag naar rundsvlees in Vlaanderen daalt. Waarom wordt niet op deze trend ingespeeld om de veestapel af te stemmen op de dalende vraag? Het convenant lijkt te ontkennen dat de Vlamingen ook dieetaanpassingen nodig hebben. Ik verwijs naar het MIRA, waarin te lezen staat dat daar de grootste duurzaamheidswinst te halen valt. Waarom wordt de rol van dieetaanpassingen onterecht geminimaliseerd? Waarom wordt het convenant niet breder opgesteld om ook dieetaanpassingen een betere plaats te geven?
In artikel 2.6 staat dat eiwithoudende componenten niet ongenuanceerd mogen worden gebannen. Niemand pleit voor het bannen van dierlijke eiwitten, maar wel voor een gebalanceerd evenwicht tussen plantaardige en dierlijke voeding. Vandaag eet 89 procent van de Vlamingen meer vlees dan maximaal wordt aangeraden. Het is niet enkel duurzamer, maar ook gezonder om het evenwicht tussen dierlijke en plantaardige voeding op te zoeken. Waarom wordt deze doelstelling in het convenant genegeerd?
Waarom komt er pas in 2025 een late evaluatie? Indien de sector tegen 2025 niet op koers zit, komt het pad van de veestapelafbouw nabij. Bent u het hiermee eens?
Waarom is, tot slot, geen breed draagvlak gezocht voor dit toch erg bediscussieerde onderwerp? Waarom zijn de milieubeweging en het Departement Omgeving hier niet bij betrokken?
De voorzitter
Minister Van den Heuvel heeft het woord.
Minister Koen Van den Heuvel
Mijnheer Caron, ik dank u voor het stellen van uw vraag, zodat we er een discussie aan kunnen wijden.
Ik ben eerlijk gezegd wat geschrokken van de eerder negatieve toon in de vraagstelling. We willen hierin toch zeker stappen voorwaarts zetten.
Eén, de Vlaamse rundveehouderijsector heeft zijn nek uitgestoken. Er is ook een duidelijk gekwantificeerde resultaatsverbintenis. Het is geen vrijblijvende opdracht waarin men zegt: we zullen dit of dat doen. Nee, het is heel belangrijk dat er concrete doelstellingen worden geformuleerd die gekwantificeerd worden. Dat is hier gebeurd.
Twee, we mogen niet onderschatten dat de hele keten, van bio tot gangbaar, van veld tot bord – maar liefst zestien verschillende organisaties – hier samen de schouders onder heeft gezet. Uw laatste vraag gaat hier ook op in, maar ik zal straks uw concrete vragen nog beantwoorden. Het is niet het initiatief van één of twee organisaties of niches. Nee, heel de sector, heel breed, heeft dit convenant ondertekend. Als we die klimaatuitdaging willen aangaan en grote maatschappelijke veranderingen willen teweegbrengen, is het goed dat het woord dat u daarnet hebt gebruikt, wordt gecreëerd. U zegt dat ik te weinig heb gedaan. Ik kom daar straks nog op terug. Ik stel alleen maar vast dat heel de sector – zestien organisaties – van het begin tot het einde dit heeft ondertekend. Dat is een tweede positief teken.
Drie, de olifant in de kamer: het afbouwen van de veestapel. Moeten we dat niet op het bord leggen? We moeten hygiënisch blijven discussiëren: wat is het middel en wat is het doel? Een belangrijk element hierbij is het verminderen van de broeikasgasuitstoot. Daarnaast is er het gezondheidsaspect van het minder consumeren van vlees. Dat zijn twee verschillende uitdagingen. Maar het is ook kort door de bocht geredeneerd. Als we de Vlaamse veestapel afbouwen, dan doen we iets aan de twee zaken: de uitstoot daalt en de Vlamingen eten minder vlees. Mocht het zo eenvoudig zijn, zou het misschien al lang gebeurd zijn. Het is niet omdat er in Vlaanderen 25 procent minder koeien en varkens zullen rondlopen dat de vleesconsumptie van de Vlaming met 25 procent zal verminderen. Zo gemakkelijk gaat dat niet. Trouwens, rundveehouderij is niet alleen vleesgerelateerd. Die sector zorgt ook voor de hele zuivelindustrie van yoghurt, melk, kaas enzovoort. Dat is ook belangrijk. We moeten daarover hygiënisch en oprecht blijven discussiëren.
Maar het gaat niet alleen om de Vlaamse veestapel. Die redenering is wat te gemakkelijk. U bent een verstandig man, dus u weet dat. Het is niet omdat de Vlaamse veestapel vermindert, dat ook de vleesconsumptie vermindert. Het vlees kan dan elders worden gehaald. Het Vlaamse aandeel vermindert dan, maar het vlees wordt ergens geproduceerd. Zoals u weet, is het niet alleen in de rundveesector, maar ook in andere sectoren zo dat men wellicht met veel hogere emissiepercentages kampt dan onze Vlaamse productie. Op wereldvlak zullen we dan ook geen stap dichter bij de reductie van broeikasgasuitstoot zijn.
Als we de productie verplaatsen naar het buitenland waar op termijn minder stringente normeringen of minder positieve evoluties zijn waar te nemen, zetten we absoluut geen stap voorwaarts, ook wat het klimaat betreft. Hiermee geef ik al een beetje het antwoord op wat mijn woordvoerder zou hebben gezegd rond ecologie en economie.
Dan kom ik tot uw vragen.
Wordt dit convenant gefinancierd? De maatregelen die uit het convenant voortvloeien, zullen hoofdzakelijk binnen de keten zelf uitgerold en geïmplementeerd worden. Sinds het begin van deze legislatuur zijn er in diverse sectoren producenten- en brancheorganisaties opgericht en zij zullen hier afspraken over maken. Er kunnen ook interprofessionele akkoorden gesloten worden die dan algemeen bindend zullen zijn voor alle deelnemers aan de keten, zodat er geen freeriders of vrijbuiters kunnen opstaan die de afspraken binnen de keten negeren.
De overheid neemt een faciliterende rol op en zal financiële ondersteuning bieden waar het nieuwe gemeenschappelijke landbouwbeleid (GLB) en de Europese regels rond staatssteun dat toelaten. U weet dat er daarover momenteel gesprekken lopen binnen de Europese instellingen in het kader van de meerjarenbegroting en de inhoudelijke beleidsbepalingen. Derhalve is het vandaag nog niet duidelijk hoeveel middelen we precies beschikbaar kunnen stellen. Naar verwachting zal dit wel het geval zijn wanneer de vijf werkgroepen die het convenant voorziet hun werkzaamheden aanvatten. We zullen dus financiële ondersteuning bieden, maar pas binnen enkele maanden, als we wat meer duidelijkheid hebben vanuit Europa, zullen we weten hoeveel.
Wat betreft de subsidies en de lage prijzen, is de reden achter het convenant net om de problematiek bottom-up aan te pakken en samen met de sector na te gaan hoe we op een financieel, technisch en functioneel haalbare manier de reductiedoelstellingen kunnen halen. Het is de overtuiging van de hele keten dat we enkel vooruitgang kunnen boeken door zowel economische, ecologische als sociale componenten van duurzame ontwikkeling in de uitwerking mee te nemen. We moeten al die componenten samen nemen, want enkel zo kunnen we op een duurzame manier aan duurzame ontwikkeling werken.
Uw derde en vierde vraag neem ik samen. Ik ben daarnet ingegaan op de dalende vraag naar rundsvlees, wat zich ook weerspiegelt in de evolutie van het vleesvee in Vlaanderen. Op zich is dat geen probleem, denk ik. Verschuivingen in het voedingspatroon van de Vlaming, de vraagzijde van de markt, zal ook productiewijzigingen teweegbrengen bij de aanbodzijde, als de markt goed werkt tenminste. Bijgevolg heeft dat een effect op de uitstoot van broeikasgassen door de landbouwsector. De dalende vraag zal via de marktwerking dus een effect hebben op de omvang van de veestapel, zonder tussenkomst van de overheid. Mocht de overheid dat actief gaan sturen, door bijvoorbeeld wettelijke normeringen of quota op te leggen, dan gaat de vleesconsumptie van de Vlaming nog niet automatisch dalen, maar krijg je veeleer een productieverplaatsing naar het buitenland. Ik denk dat dat geen goede evolutie zou zijn, omdat de productie in Vlaanderen milieuvriendelijker verloopt dan in de rest van de wereld. Ik hoef u ook niet te zeggen dat er voor de invoer van vlees vanuit het buitenland meer transportkilometers gereden zouden worden, wat ook een effect zou hebben op de uitstoot.
Ik heb daarnet trouwens al gezegd dat vlees slechts één product is. We mogen de productie van melk, yoghurt, kaas en zuivelproducten in het algemeen niet uit het oog verliezen. Die komen natuurlijk ook voort uit de brede rundveehouderij.
Uw vijfde vraag gaat over ons voedsel en de eiwithoudende componenten van ons voedsel. Om als mens door het leven te gaan, hebben we een aantal essentiële bouwstenen nodig en die nemen we op via ons voedsel. Eiwitten, vetten, vitaminen en mineralen zijn onmisbare elementen die we via dierlijke producten innemen.
Ik zal niet zeggen dat er in de westerse wereld geen overconsumptie is van bepaalde suiker- en vetrijke voedingsstoffen – dat weet iedereen, ook de partners van dit convenant. We moeten daar op een duidelijke manier over communiceren en op de juiste manier sensibiliseren om het juiste evenwicht in het dieet van onze mensen ingang te doen vinden. De inname van nutriënten moet worden afgestemd op de persoonlijke behoeften, die voor iedereen anders zijn, want afhankelijk van onder meer geslacht, leeftijd, activiteitsgraad. De boodschap zou dan ook kunnen zijn: geniet, maar eet bewust, gezond en gevarieerd.
De uitvoering van het convenant zal jaarlijks geëvalueerd worden wat de uitvoering van het actiekader betreft. Vanaf 2021 zal tweejaarlijks de behaalde broeikasgasreductie worden gemonitord. In 2025 wordt de behaalde reductie afgetoetst aan de doelstelling van 2030 om te bepalen of bijkomende maatregelen noodzakelijk zijn.
Wat er zal gebeuren wanneer de sector in 2025 niet op schema zit, zal uiteraard op dat moment moeten worden bepaald. Ik heb met alle ondertekenaars gesproken en gemerkt dat men hier effectief werk van wil maken. De sector krijgt de kans om te bewijzen dat hij een voorloper is op het vlak van de reductie van broeikasgassen, zowel op Vlaams als op Europees niveau. Dat biedt perspectieven en ik hoop dat dit ook tot concrete resultaten zal leiden.
Wat het draagvlak betreft, zijn er zestien verschillende organisaties binnen de keten die het convenant hebben ondertekend, van bio tot gangbaar en van veld tot bord. Dat is dus sectorbreed. Ik zie in Vlaanderen en in Europa niet veel andere sectoren waar zo breed een convenant met die gekwantificeerde doelstelling wordt aangegaan. Het is op dat vlak heel belangrijk dat binnen de sector die zestien verschillende organisaties hebben ondertekend. Dat is voldoende bewijs om de zaak binnen die sector aan te pakken.
De voorzitter
De heer Caron heeft het woord.
Bart Caron (Groen)
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik dacht dat mijn vraag tamelijk neutraal was gesteld, maar ze heeft natuurlijk een achtergrond, dat ontken ik niet. Ik wil ook mijn waardering uitspreken voor wat er op tafel ligt: dat is een stap vooruit. U kent het soort van discussies over of het glas halfvol of halfleeg is. Het is een stap vooruit, en dat is in het verleden niet gebeurd, dat is zeker positief. Ik vind ook de doelstelling redelijk ambitieus en ondersteun die. Maar er zijn soms olifanten in de kamer, zoals u ook zelf zegt, en dat maakt de discussie moeilijk. Wanneer je in de voedingsketen en de landbouwsector gaat praten, is het logisch dat die discussie over de grootte van veestapels een moeilijke kwestie is. Men wil zich daar niet aan binden. Ik begrijp vanuit een economisch standpunt waarom, maar tegelijk is het zo dat men op die manier een deel van de discussie uit de weg gaat. Ik kom daar meteen nog op terug.
U maakt de redenering dat het niet door een vermindering van de veestapel is dat de vleesconsumptie zal dalen.
U hebt gelijk hoor, dat is absoluut waar.
Het punt is niet dat het ene het andere voortdrijft. We hebben een veestapel met vleesvee dat voor 170 procent van onze behoeften zelfvoorzienend is, voor de varkens is dat 250 procent. Voor de kippen is het denk ik niet veel minder dan voor het vleesvee.
Ik wil maar zeggen dat er veel meer wordt geproduceerd dan nodig is voor onze consumptie. Dat is niet het pijnpunt. Er is inderdaad geen oorzakelijk verband. Er is bij ons ook een belangrijk aandeel dat naar de uitvoer van vee en zuivelproducten gaat.
Ik vond het zo grappig dat toen ik Milcobel bezocht, de kaas voor pizza’s die ze daar fabriceren in Italië een originelabel krijgt, alsof die pizzakaas uit Italië komt. Zo zie je maar hoe de Europese en de wereldeconomie in elkaar zit.
Je hebt enerzijds een dalende vleesconsumptie. Dat is al het resultaat van de sensibilisering in de samenleving waardoor mensen meer plantaardige dan dierlijke eiwitten gaan gebruiken. Dat is een gezonde evolutie, maar het is alsof de economie daar los van staat. Als we bij ons minder vlees gaan eten, dan zullen we maar wat meer uitvoeren. U ziet, er is geen oorzakelijk verband tussen het convenant en de consumptie as such. Het wordt, en dat is begrijpelijk – ja, ik heb vandaag veel begrip – door de sector uit de weg gegaan.
Het is ook wel waar dat als wij onze veestapel afbouwen die elders zal groeien. Bij ons minder, elders meer. Die kans is reëel, ik weet dat ook wel. In die zin is het altijd wenselijk dat dat soort inspanningen op Europees vlak wordt bekeken en genomen. Ik ben er overigens van overtuigd dat als er op dat vlak een beheersing bestaat, het ook voor de landbouwer tot een betere prijsvorming dan die van vandaag zou leiden. Nu zitten we in een soort ratrace, een concurrentieslag, waarbij wij als land met een relatief dure productievorm en relatief hoge lonen het pleit in vergelijking met sommige andere landen verliezen. Maar goed, het is wat het is.
Ik wil ook mijn waardering uitdrukken omdat in het convenant zowel economische, ecologische als sociale componenten samenkomen. Op dat vlak is het een belangrijke stap vooruit.
Tot slot wil ik nog zeggen dat de driestappen-evaluatie in het convenant een positieve zaak is waarbij het jaarlijkse actieplan wordt geëvalueerd, er tweejaarlijkse broeikasgasemissiemetingen zijn en in 2025 tussentijds wordt gemeten of de globale doelstelling bereikt is. Ik hoop net zoals u op concrete resultaten. Ik wil niet dat het een vorm van greenwashing is. Daar is niemand bij gebaat.
Alleen blijf ik met een vraagje over, minister, en het gaat over de laatste zin van mijn vraag. Het is waar dat zestien organisaties het convenant hebben ondertekend. Dan mag u al van een draagvlak beginnen te spreken. Het mag niet zo zijn dat het Departement Omgeving en de milieubeweging daar op geen enkele manier bij betrokken zijn. Op dat punt hebt u niet geantwoord. Daarom graag een eerlijk antwoord: waarom zijn ze daar niet bij betrokken?
De voorzitter
De heer Sanctorum heeft het woord.
Hermes Sanctorum-Vandevoorde (Onafhankelijke)
Dit is een van de laatste commissievergaderingen en we mogen het toch nog eens over de impact van de vleesproductie hebben.
Ik kan me eerst en vooral niet van de indruk ontdoen dat je nogal moeilijk kunt spreken van een maatschappelijk draagvlak. Je kunt spreken van een draagvlak binnen de sector. Ik heb de lijst gezien van de organisaties die het convenant hebben ondertekend. Dat zijn natuurlijk allemaal sectoren of organisaties die actief zijn in de vleesproductie. Dat zij mee willen inzetten op die technologische oplossingen, verbaast me eerlijk gezegd niet.
Ik wil echter even een bilan opmaken van die technologische oplossingen zoals voederrantsoenen en efficiëntie. Ik zit nu tien jaar in het Vlaams Parlement. Ik heb al heel wat hoorzittingen en gedachtewisselingen, onder andere met het Instituut voor Landbouw-, Visserij- en Voedingsonderzoek (ILVO), meegemaakt waarin die zaken aan bod kwamen. Tijdens die tien jaar is er eigenlijk niets veranderd, om het even cru te stellen. Er is heel veel onderzoek naar gevoerd, maar wat is de impact daarvan?
Is er een revolutie gebeurd op het vlak van efficiëntie? Ik heb ze in elk geval nog niet gezien. Ik vraag er ook telkens naar, maar ik krijg telkens zeer onduidelijke antwoorden, zoals: we moeten er vooral veel onderzoek naar voeren en dan komen we er wel. Ook in het MIRA wordt de analyse gemaakt dat we het met die technologische oplossingen niet gaan halen. Het zal verder moeten gaan. We zullen inderdaad naar een afbouw van de veestapel moeten gaan.
Ik heb uw antwoord goed beluisterd: geen wijziging aan de productiezijde vanuit de overheid, geloof in de marktwerking. Dat is natuurlijk het gekende verhaal, minister. U weet dat we eigenlijk te veel produceren. De zelfvoorzieningsgraad ligt lager dan het percentage dat we produceren, en dat in alle vleessectoren. Het is het meest spectaculair bij de varkens, maar in andere sectoren is dat ook het geval. Tegelijkertijd gaan er veel middelen vanuit de overheid naartoe. En dan consumeren we eigenlijk ook te veel. U hebt dat daarnet ook toegegeven. Op het vlak van milieu en gezondheid zitten we dus met een probleem.
De uitdaging vanuit het beleid is om iets aan die consumptie te doen. En we moeten daar eerlijk over zijn, minister, dat daar de voorbije jaren heel weinig op is ingezet. U kent mijn betoog tegen de VLAM-campagnes. We zien dat het nog altijd een zeer moeilijke kwestie is in de politiek om het daarover te hebben, om de vleesconsumptie te durven benoemen en te durven zeggen dat ze naar beneden moet en dat dat eigenlijk een beleidsdoelstelling zou moeten zijn.
Minister, bent u ervan overtuigd dat het beleid een consequent en duurzamer eetpatroon moet stimuleren? Als u daar ‘ja’ op antwoordt, zou dat al een grote positieve verandering zijn ten opzichte van de voorbije tien jaar.
De voorzitter
De heer Vandaele heeft het woord.
Wilfried Vandaele (N-VA)
Minister, alle stappen die vooruit worden gezet, zijn natuurlijk welkom. Daar zijn we het allemaal over eens, zelfs collega Caron. Maar collega Caron heeft ook wel een punt – en het is herhaald door collega Sanctorum – als hij zegt dat de focus beperkt blijft en vooral ligt op de methaanreductie via technische ingrepen. Een bredere scope zou misschien niet onnuttig zijn geweest. En ook het betrekken van meer deskundigheid dan alleen die van het Departement Landbouw en Visserij zou nuttig zijn geweest. Maar zoals gezegd, is elke stap vooruit welkom.
Ik wil nog een kanttekening maken, minister. Als ik het goed gelezen heb, gebeuren de evaluaties binnen het convenant. Het is niet de regering of een externe instelling die die evaluaties gaat doen. Met andere woorden, kwatongen zouden kunnen beweren dat je eigenlijk een paraplu aanreikt aan de sector om tot 2025 weer van alles te bestuderen en te proberen, zonder dat ze gevat kunnen worden, want de evaluatie gebeurt intern. Als er dan moet worden opgetreden, zal dat pas na verloop van tijd kunnen. Dat is misschien toch een zwak punt in het verhaal.
De voorzitter
Minister Van den Heuvel heeft het woord.
Minister Koen Van den Heuvel
Bedankt voor de opmerkingen.
Ik stel vast dat dit getrokken is door het departement Landbouw, en dan heb je die brede keten. We mogen die inspanningen ook niet onderschatten. Je hebt natuurlijk de producentenorganisaties en de hele keten, en niet alleen een aantal belangrijke spelers. Als je er zestien organisaties bij betrekt, kun je zeggen dat de keten en de mensen die het moeten doen er wel bij betrokken zijn. Dat is een heel belangrijk gegeven.
Mijnheer Sanctorum, ik denk dat gezonde en goede voeding absoluut een prioriteit moet zijn. Ten opzichte van tien en zeker twintig jaar geleden, hebben we de voorbije jaren op het vlak van sensibilisering van de Vlaming grote stappen voorwaarts gezet. Enkele weken terug was er nog de campagne door – toevallig twee partijgenoten – de ministers Vandeurzen en Crevits in de scholen.
Dat zijn toch allemaal elementen die onderstrepen dat die sensibilisering volop bezig is. Er kan altijd een tandje bij gestoken worden, maar ik denk dat meer en meer Vlamingen ondertussen overtuigd zijn van wat gezonde voeding is en van het belang van gezonde en gevarieerde voeding. Dat is ten opzichte van enkele jaren geleden toch wel verbeterd, denk ik, om niet te zeggen sterk verbeterd.
Zoals ik daarnet gezegd heb, hangt de vleesconsumptie niet vast aan de -productie – dat is ook erkend door collega Caron. We kennen inderdaad ook die percentages. Maar waarom wordt voor deze sector een zelfvoorzieningsgraad opgelegd? Wat is de gedachte daarachter dan? Wij hebben verschillende sectoren die uitvoeren, waar we zelfs fier op zijn. (opmerkingen van Hermes Sanctorum-Vandevoorde)
Maar het is toch ook wel belangrijk dat mensen daar een job in vinden. Ik denk dat we dat ook in alle rust moeten meenemen. Als we zeggen dat we net genoeg produceren voor de 6,5 miljoen Vlamingen, moeten we toch enige omzichtigheid hanteren om dat als absolute norm voorop te zetten. Dat moeten we toch in het achterhoofd houden. Maar ik heb er persoonlijk geen enkel probleem mee om volop in te zetten op gevarieerde, gezonde en goede voeding.
De vrijblijvendheid is toch zowat de samenvatting van de tussenkomsten van collega Vandaele, die zegt dat het een stap in de goede richting is, maar vraagt of het niet wat scherper gecontroleerd kan worden. Zoals ik daarnet verteld heb, wordt er wel gemonitord. Er zijn ook tussentijdse doelstellingen. Er kan jaarlijks – en voor sommige zaken tweejaarlijks – zeer goed bekeken worden wat de resultaten zijn, en er kan ook bijgestuurd worden. Ik denk dat we in 2021 al een tussentijdse stand van zaken zullen kunnen opmaken. Wanneer het de verkeerde richting zou uitgaan, is het op dat moment aan de verantwoordelijke om niet te wachten tot 2025 om eventuele bijsturingen te doen. Ik begrijp ook wel dat men het niet vijf of zes jaar moet laten ontsporen. Dat zit ook mee in het convenant, om sneller dan 2025 te monitoren.
De voorzitter
De heer Caron heeft het woord.
Bart Caron (Groen)
Mijn slotwoord gaat ook over die zelfvoorzieningsgraad. Joris Relaes heeft in deze commissie gezegd: ‘Waarom maakt men daar zo’n punt van, terwijl ArcelorMittal in Antwerpen producten invoert, verwerkt en de afgewerkte producten weer uitvoert?’ Ik zal u het antwoord geven: ik heb daar evenveel last van.
Natuurlijk kan het element van werkgelegenheid en jobs een rol spelen – ik ben het met u eens, minister –, maar de manier waarop wij goederen over de wereldbol slepen, kun je onmogelijk ecologisch normaal vinden. Dat is een belangrijke factor in de uitstoot die we hebben. We gaan die natuurlijk niet zomaar veranderen, er is tijd voor nodig om daar een mentaliteitsverandering te krijgen en om dingen te laten evolueren.
Wat collega Sanctorum zei over het publieke geld, is ook juist. Maar we leven ook met heel veel mensen, dieren en activiteiten samen op een kleine ruimte, in een land dat qua ruimtelijke ordening versnipperd is, waar er snel hinder is voor mensen, enzovoort, en waar je dus geen milderende factoren als open ruimte hebt. Ik was vorige week in de Franse Ardennen, waar ook heel veel koeien zijn.
Die omgeving is zo ruim dat de druk erop veel lichter is. Dat is een groot verschil tussen Vlaanderen en de rest van de wereld.
Ik sluit af met een oproep. Ik stel voor dat tijdens de volgende legislatuur – zoals de heer Vandaele bijna suggereert – de evaluatie een publiek karakter in dit parlement krijgt. Maar goed, het instrument van vragen en hoorzittingen kan worden gebruikt om te weten of het een effect heeft.
De voorzitter
De vraag om uitleg is afgehandeld.