De voorzitter
Mevrouw Coudyser heeft het woord.
Cathy Coudyser (N-VA)
Minister, het zal u niet verbazen dat ik hier opnieuw de aandacht vestig op het verbod op neonicotinoïden. Het is belangrijk genoeg, zowel voor het leefmilieu als voor de landbouw.
België staat alleen: Europa heeft al in 2013 een duidelijk verbod op neonicotinoïden uitgesproken. Men zou natuurlijk kunnen denken dat men al die tijd op zoek gaat naar duidelijke alternatieven voor die neonicotinoïden, die dan ook nog duurzaam zijn en goed voor het leefmilieu. Niets daarvan echter, want begin dit jaar had federaal minister Denis Ducarme al gepleit voor een uitstel. Hij sprak toen van drie jaar. Minister, ik heb u daarover verschillende keren in de plenaire vergadering geïnterpelleerd, en gevraagd of u daar vanuit Vlaanderen iets kon aan doen. Voor Vlaanderen is het van belang dat we dat verbod hier onmiddellijk invoeren, al was het maar dat het een belangrijk signaal is voor alle sectoren, om nu echt wel in te zetten op die alternatieven.
Minister, u hebt altijd gezegd dat het een louter federale bevoegdheid is, en dat u gewoon afwacht. Nu zien we natuurlijk wat er is gebeurd. Er is voor de bieten- en cichoreiteelt een uitstel van 120 dagen gevraagd en gekregen. 120 dagen is inderdaad een uitstel, maar het is natuurlijk geen afstel. 120 dagen, dat komt snel op ons af.
Minister, hoe reageert u op de nu geldende uitzonderingsregel van 120 dagen, onder andere voor de bietentelers? Een definitief verbod op ‘neonics’ zal er ooit eens aankomen. Welke inspanningen zijn er al geleverd vanuit Vlaanderen om oplossingen en alternatieven te zoeken? Hoe kunnen we met de Vlaamse onderzoekscentra, zoals de Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek (VITO), verder inzetten op het zoeken naar alternatieven?
Blijkbaar zijn er voorbeelden in Duitsland die aantonen dat het ook zonder kan. Zijn die mogelijkheden ook toepasbaar in Vlaanderen? Waarom wel, waarom niet? Kunnen we stilaan de omslag maken naar duurzame landbouw en ook aan de bijen denken, die zeer belangrijk zijn, zowel voor ons leefmilieu als voor onze landbouw?
De voorzitter
Minister Schauvliege heeft het woord.
Minister Joke Schauvliege
Collega, ik kan alleen maar herhalen dat het plantengezondheidsbeleid een exclusief federale bevoegdheid is. In dat kader deed federaal minister Ducarme een beroep op de door de Europese Unie bepaalde nooderkenningsprocedure voor zaaizaadbehandeling van suikerbieten, sla, andijvie en wortelen. Het gaat hier niet om het bespuiten van die gewassen, maar om het behandelen of omhullen van de zaadjes.
Het Koninklijk Belgisch Instituut ter Verbetering van de Biet (KBIVB), dat door mij is erkend als praktijkcentrum, is al verschillende jaren bezig met het onderzoek naar valabele alternatieven voor de neonicotinoïden. Dit onderzoek wordt, in het kader van een Europees COBRI-project (COordination Beet Research International), uitgevoerd in samenwerking met verschillende onderzoekscentra in de ons omringende landen.
In 2016 en 2017 werd de gevoeligheid van de vergelingsvirus overdragende bladluizen voor e nog toegelaten bladluismiddelen onderzocht. Uit dit onderzoek blijkt dat de perzikluis en de zwarte bonenluis, overdragers van het virus, resistent of tolerant zijn geworden tegen de middelen op basis van pyrethroïden of pirimicarb. Deze middelen werden in het verleden massaal ingezet om bladluizen te bestrijden. Het heeft dus geen zin om ze in te zetten in de bietenteelt.
Dit is zeker het geval voor de pyrethroïden, waarvan uit de toelatingsdossiers blijkt dat het totaalinsecticiden zijn die schadelijk zijn voor nuttige insecten en voor bijen. Pyrethroïden gebruiken als alternatief brengt niets op en is schadelijker voor het milieu, en dat kan toch niet de bedoeling zijn.
Op basis van onderzoeken waarbij verschillende middelen getest werden, werd onlangs een toelating verleend voor een tamelijk recent bladluismiddel op basis van flonicamid. Dat middel werkt selectief op bladluizen en niet op de andere insecten. Het middel heeft een toelating voor één toepassing, wat niet voldoende is om de bladluispopulatie onder controle te houden. Een ander nadeel van zijn selectieve werking is dat andere plaaginsecten, zoals bietenkever en bietenvlieg, niet bestreden worden, waardoor er toch nog pyrethrine of pyrethroïden ingezet moeten worden. Dat verstoort dan weer het natuurlijke evenwicht.
Met onze financiële steun wordt het aangevatte onderzoekswerk voortgezet, om tot haalbare oplossingen te komen. Dit is geen simpele taak, maar we zetten er verder op in.
De kern van het probleem zijn bladluizen die drager zijn van het vergelingsvirus, maar de situatie is verschillend naargelang de teeltgebieden. Het kan dus zijn dat er in bepaalde gebieden andere vaststellingen zijn. In de grensregio in het noorden van Frankrijk, bijvoorbeeld, zijn de voorbije jaren proefvelden aangelegd zonder neonicotinoïden en werden opbrengstverliezen tot 40 procent vastgesteld door toedoen van de bladluis. In Duitsland, zeker in het meest oostelijke productiegebied, is de druk van die bladluis beduidend lager. Er kunnen dus ook Europese verschillen zijn, collega Coudyser.
Vanuit Vlaanderen moeten we dus volop inzetten op die alternatieven. Daar zijn we mee bezig, maar zo simpel zijn ze niet te vinden.
De voorzitter
Mevrouw Coudyser heeft het woord.
Cathy Coudyser (N-VA)
Dank u, minister, maar u hebt mij absoluut niet gerustgesteld. Ten eerste blijft u herhalen dat dit een exclusieve federale bevoegdheid is en dat minister Ducarme om het even welke beslissing kan nemen, terwijl u erop staat te kijken, zonder te kunnen handelen. In verschillende tussenkomsten in de commissie heb ik al gezegd dat u wel degelijk kunt handelen, als u dat wilt. In een ander dossier, dat evenzeer op federaal niveau behandeld werd, met name de verkoop en het gebruik van glyfosaathoudende producten, zagen we dat u wel een grote voortrekker was. U volgt ook steevast de dossiers rond volksgezondheid op wanneer de bedrijfsvoering van onze landbouwers mogelijk in het gedrang komt. Ik denk dan aan de Afrikaanse varkenspest, de fipronilcrisis en blauwtong bij schapen, om er nu maar enkele op te noemen. In dit dossier bleef het aan Vlaamse kant echter zeer stil.
Ten tweede hebt u in een plenaire vergadering dit voorjaar gezegd dat u een absolute voorstander was van dat verbod op neonicotinoïden en dus eigenlijk zeer gelukkig was met de Europese beslissing daarover. Als ik die conclusie doortrek, dan zou u absoluut niet gelukkig moeten zijn met de beslissing van minister Ducarme om opnieuw uitstel te geven. Daarmee brengt u twee zaken in het gedrang. Enerzijds hypothekeert u het schokeffect van ‘sorry, maar nu is de speeltijd echt over en moeten we overgaan tot een alternatieve en duurzame transitie’. Die 120 dagen uitstel, hoe kort of hoe lang dat ook is, zijn er weer, waardoor we het gevoel krijgen dat het zijn tijd wel zal meegaan en dat we nog steeds gerust kunnen voortwerken, alsof er eigenlijk niets gebeurd is, terwijl alle andere landen dat verbod op die neonicotinoïden allang ingevoerd hebben.
Daarnaast zegt u mij nu dat er verschillende onderzoeken lopen. U hebt een heel technische uitleg gegeven, maar het enige dat ik daaruit kan concluderen is dat er bij het onderzoek naar al die alternatieven inderdaad nog altijd geen resultaat is om duurzaam te kunnen voortwerken. Dat stemt mij heel erg ongerust. Wat zullen wij namelijk doen binnen 120 dagen, als het verbod op die neonicotinoïden er effectief is?
De voorzitter
De heer Caron heeft het woord.
Bart Caron (Groen)
Het is natuurlijk een beetje lastig om in de oppositie te zitten, als je zo’n meerderheid hebt. Ik zou mij namelijk heel eenvoudigweg kunnen aansluiten bij de bekommernissen van collega Coudyser, wat ik ook doe.
Collega Tobback fluisterde mij daarnet in het oor dat het hier beetje bij beetje op het federale parlement begint te lijken, maar dat terzijde. (Opmerkingen van Bruno Tobback)
Ik kan het niet laten om dat op te merken. (Opmerkingen van minister Joke Schauvliege)
Ik zou er graag eens een appreciatie van krijgen dat we vandaag geen pasklare alternatieven hebben. Die hebben we ook niet voor de hoeveelheid energie die we nodig hebben, als we die helemaal hernieuwbaar zouden maken. Is dat dan haalbaar en op welke termijn?
Hoe hebben we de autofabrikanten kunnen verplichten om zuinigere wagens te fabriceren? Dat hebben we gedaan door normen op te leggen, in de toekomst geprojecteerd. Natuurlijk hebben ze wel alle truken van de foor uitgehaald om eromheen te fietsen.
Dit is hetzelfde. Als we allerlei achterpoortjes blijven verdedigen en de EU die ook toelaat, dan zal het zijn tijd wel duren, zoals collega Coudyser zegt. Dan gebeurt er eigenlijk niets en wordt er eigenlijk ook te weinig ingezet op de alternatieven, op het onderzoek, op de toepassingen in de onderzoekscentra, enzovoort. Ik weet ook dat uw diensten heel veel onderzoek doen ter zake.
Ik denk dus echt dat we dit soort achterpoortjes moeten tegengaan, omdat het ook het ‘level playing field’ in de markten verstoort. Laat ons daarover duidelijk zijn. Ik had graag gewoon uw appreciatie gekregen ter zake. Gaat u uw federale collega hierop aanspreken of gaat u dit laten passeren? Zegt u dat dit uw bevoegdheid niet is, wat u perfect kunt, of gaat u voorstellen om te stoppen met verstoppertje te spelen? Het kan niet dat we eerst zeggen dat iets niet meer kan, om dan een achterpoortje te zoeken als puntje bij paaltje komt.
Tinne Rombouts (CD&V)
Ik wil me aansluiten bij deze vraagstelling. Ik heb blijkbaar een heel ander antwoord gehoord dan sommige collega’s hebben gehoord of willen horen. In die zin dat ik heel duidelijk aanvoel dat u de keuze maakt om zo snel mogelijk het gebruik van neonicotinoïde verplicht op nul te zetten. Anderzijds ziet Europa ook duidelijk in dat dit een knelpunt is en geeft het aan welke richting we moeten uitgaan. Europa erkent dat het in bepaalde gebieden nog een knelpunt is en het geeft de ruimte om te bekijken hoe dit kan worden opgelost.
Minister, in welke mate biedt Europa ook ondersteuning om een oplossing te zoeken? Er is vandaag geen vraag of we naar andere producten moeten zoeken. De vraag is hoe snel we die zullen vinden en welke ondersteuning we daarbij krijgen om die te vinden. Ik begrijp dat onze onderzoeksinstellingen daar massaal op inzetten. Ik begrijp dat onze eigen buurlanden, en ik heb daar informatie over, in dezen óók vragende partij zijn om een uitzondering te maken omdat zij óók met deze problematiek te kampen hebben.
In die zin stel ik mij de vraag of Europa mee wil zoeken naar alternatieven en oplossingen. In welke mate wordt er samengewerkt met andere landen, buurlanden, om tot een oplossing te kunnen komen? Weet u of uw federale collega die ondersteuning ook op federaal niveau en eventueel bij de buurlanden zoekt, in het besef en de wetenschap dat uw collega daarin inderdaad de trekkende kracht moet zijn?
De voorzitter
Minister Schauvliege heeft het woord.
Minister Joke Schauvliege
Ik denk dat men onze onderzoeksinstellingen moeilijk kan verwijten dat ze nog geen alternatieven hebben. Men is er naar op zoek. Het is niet dat men ze niet wil vinden, integendeel. Wie dat alternatief kan uitvinden, heeft een bijzonder interessante uitvinding gedaan en kan daar ook veel beter van worden. Men is daar volop mee bezig. Het is er inderdaad nog niet, maar ik denk niet dat je dat iemand kunt verwijten.
Er lopen ook Europese projecten, voorzitter, zoals het Europese COBRI-project, dat samen met de ons omringende landen naar alternatieven zoekt.
Iedereen weet en beseft dat er naar alternatieven moet worden gezocht, maar je kunt dat wetenschappelijk onderzoek niet forceren. Voor wetenschappelijk onderzoek zijn er trouwens heel veel middelen en als men vindt dat het te traag gaat of dat er te weinig middelen zijn, dan kan er zeker nog altijd meer gebeuren. Ik ben er zeker van dat men ook vanuit Onderzoek en Ontwikkeling graag meer middelen op tafel zal leggen.
Wat de vraag zelf betreft: het is een Europese beslissing, waarbij ook een uitzonderings- of nooderkenningsprocedure was voorzien. Mijn federale collega heeft daar gebruik van gemaakt. Dat is volledig conform de Europese beslissing. Nogmaals: het is een exclusieve federale bevoegdheid en ik heb mij daarin niet actief gemoeid. Wat ik vooral wil, is dat we verder op zoek gaan naar alternatieven. Hoe sneller die er zijn, hoe beter voor iedereen. Laat dat duidelijk zijn.
De voorzitter
Mevrouw Coudyser heeft het woord.
Cathy Coudyser (N-VA)
Dank u, minister en ook de collega’s, voor de bijkomende vragen en suggesties.
Ik begrijp het niet zo goed. Dat verbod zit er al zolang aan te komen. Europa gaat daar ook voor, maar laat uitzonderingen toe. Ik blijf het jammer vinden dat het federale niveau in dat geval ook die uitzonderingen opzoekt.
Je kunt nu het schokeffect veroorzaken, dat het nu echt wel moet gebeuren en dat men naar die alternatieven moet gaan zoeken. Wat ook niet betekent dat we ze in de afgelopen jaren niet hebben gezocht. Ik gooi absoluut geen steen naar de onderzoekcentra, ook niet naar de EU-projecten. Als men zegt dat men al zoveel jaren alternatieven zoekt en dat er ook geen zicht is of er binnen die 120 dagen een alternatief op tafel zal komen, dan vraag ik mij wel af wat we over 120 dagen zullen doen. Daar komt ook geen antwoord op. Zijn er dan bij Europa mogelijkheden om opnieuw uitstel te vragen? Dan vrees ik dat we nog lang niet aan het verbod op neonicotinoïde zitten. Dan zullen die onderzoekscentra en alle andere projecten dat ook niet als een prioriteit zien want we kunnen toch nog altijd verder uitzonderingen vragen, waar we dan wellicht ook gretig zullen op ingaan. Alle argumenten die nu op tafel komen, zullen over 120 dagen ook nog gelden.
Dat verbaast mij een beetje en ik vind het heel jammer. Daardoor redden we de bij niet. Iedereen heeft de mond vol dat we de bij moeten redden omdat we ze zo nodig hebben in ons leefmilieu en in onze landbouw. We kunnen dan wel bijenplannen hebben en allerhande subsidies geven om bijen meer kansen te geven, maar als we de doodsoorzaak van de bij niet wegnemen, dan draaien we natuurlijk cirkeltjes. Ik vrees dat we nog lang cirkeltjes zullen blijven draaien.
De voorzitter
De vraag om uitleg is afgehandeld.