|
12 nov 2018 |
08:02 |
|
Diverse besluiten ruimtelijke ordening, ruimtelijke veiligheidsrapportage en milieueffectrapportage
Betreft : Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van diverse besluiten inzake ruimtelijke ordening, ruimtelijke veiligheidsrapportage en milieueffectrapportage
|
Overzicht
Het voorgestelde besluit brengt wijzigingen aan wat betreft :
1. vergunningsplichtige functiewijzigingen: besluit van de Vlaamse Regering van 14 april 2000 tot bepaling van de vergunningsplichtige functiewijzigingen;
2. handelingen van algemeen belang: het besluit van de Vlaamse Regering van 5 mei 2000 tot aanwijzing van de handelingen in de zin van artikel 4.1.1, 5°, artikel 4.4.7, § 2, en artikel 4.7.1, § 2, tweede lid, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening;
3. het besluit van de Vlaamse Regering van 23 mei 2003 tot bepaling van de handelingen die vrijgesteld zijn van de medewerking van de architect;
4. het besluit van de Vlaamse Regering van 26 januari 2007 houdende nadere regels inzake de ruimtelijke veiligheidsrapportage;
5. het besluit van de Vlaamse Regering van 3 juli 2009 tot oprichting van de kapitaalschadecommissies en tot regeling van de kapitaalschadecompensatie ter uitvoering van het decreet grond- en pandenbeleid;
6. het besluit van de Vlaamse Regering van 16 juli 2010 tot bepaling van stedenbouwkundige handelingen waarvoor geen omgevingsvergunning nodig is;
7. het besluit van de Vlaamse Regering van 29 januari 2016 houdende de uitvoering van het decreet van 7 juni 2013 betreffende het Vlaamse integratie- en inburgeringsbeleid;
8. het besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2017 betreffende het geïntegreerde planningsproces voor ruimtelijke uitvoeringsplannen, planmilieueffectrapportage, ruimtelijke veiligheidsrapportage en andere effectbeoordelingen;
9. het besluit van de Vlaamse Regering van 30 maart 2018 tot bepaling van nadere regels voor de opmaak, de vaststelling en de herziening van ruimtelijke beleidsplannen en tot wijziging van diverse besluiten van de Vlaamse Regering in het kader van de regeling van de ruimtelijke beleidsplanning.
1 Vergunningsplichtige functiewijzigingen
Artikel 1 van voorliggend besluit wijzigt artikel 2, § 3, 4°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 14 april 2000 tot bepaling van de vergunningsplichtige functiewijzigingen ("Functiewijzigingsbesluit").
-> Meer dan 15 jaar oude verkavelingen
Met artikel 62 van het decreet van 8 december 2017 houdende wijziging van diverse bepalingen inzake ruimtelijke ordening, milieu en omgeving, inzonderheid de wijziging van artikel 4.4.1, § 3, van de VCRO, heeft de decreetgever het wenselijk geacht de vrijstellingen (inzonderheid de in het Vrijstellingenbesluit opgelijste stedenbouwkundige handelingen) ook te laten spelen in verkavelingen van meer dan 15 jaar.
Het Vrijstellingenbesluit zal bijgevolg worden aangepast.
Maar ook in het Functiewijzigingsbesluit zijn vrijstellingen voorzien, in het kader van de toelaatbare functies. Dit zijn eveneens vrijgestelde handelingen, maar zijn in een afzonderlijk besluit opgenomen. Zo geldt dat het in een woongebouw uitoefenen van functies, complementair aan het wonen, zoals kantoorfunctie, dienstverlening en vrije beroepen, verblijfsrecreatie, detailhandel, restaurant, café en bedrijvigheid vrijgesteld is van een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen mits onder andere de complementaire functie niet strijdig is met de voorschriften van verkavelingsvergunningen of omgevingsvergunningen voor het verkavelen van gronden. Deze vrijstellingen worden aangepast in die zin dat een complementaire functie in de toekomst ook kan worden uitgeoefend binnen meer dan 15 jaar oude verkavelingen. Hierdoor worden alle vrijgestelde handelingen op dezelfde wijze behandeld binnen oude verkavelingen. Dit is op zich niet problematisch, gelet op het feit dat een vrijstelling voor de uitoefening van een complementaire functie maar geldt bij ligging in woongebied (artikel 2, § 3, 1°, van het Functiewijzigingsbesluit).
-> Gemeentelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen
Artikel 1 voorziet ook in een wijziging van artikel 2, § 3, 4°, van het Functiewijzigingsbesluit, die onder meer inhoudt dat de vrijstelling van omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen, wat de uitoefening in een woongebouw van een aan wonen vreemde, maar ermee complementaire functie betreft, voortaan (mede) afhankelijk is van de overeenstemming van die complementaire functie met de voorschriften van "gemeentelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen", en niet langer van "ruimtelijke uitvoeringsplannen" in het algemeen.
Vastgesteld moet worden dat gemeentelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen zeer gedetailleerd zijn, terwijl provinciale en gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen dat vaak minder zijn.
Vandaar dat de vrijstelling voor het uitoefenen van complementaire nevenfuncties, o.a. beperkt in oppervlakte, (zoals een advocatenkantoor, een notarispraktijk, een kapperszaak) in een woning in woongebied uitgebreid wordt door deze toe te laten ongeacht een ongewilde strijdigheid met de voorschriften van gewestelijke en provinciale RUP's.
De gedetailleerde voorschriften van een gemeentelijk RUP houden in dat er meer nagedacht is over de functies die de gemeente wil zien in woongebied. Indien de complementaire functie strijdig is met deze voorschriften, geldt er geen vrijstelling.
Om gelijkaardige redenen werd in het verleden in meerdere besluiten `plannen van aanleg' al vervangen door `bijzondere plannen van aanleg'."
2 Handelingen van algemeen belang
Voorliggend besluit wijzigt het besluit van de Vlaamse regering van 5 mei 2000 tot aanwijzing van de handelingen in de zin van artikel 4.1.1, 5°, artikel 4.4.7, § 2, en artikel 4.7.1, § 2, tweede lid, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening ("Besluit handelingen algemeen belang") op volgende punten:
- Sportinfrastructuur
-Dienstenzones / servicestations
- Warmte- en koude-netleidingen
- Begraafplaatsen
- Dierenasielen en opvangcentra voor wilde dieren
2.1 Sportinfrastructuur
Wat betreft sportinfrastructuur wijzigen artikelen 2, 1°, en 4, 5°, van voorliggend besluit de artikelen 1/1, 2/2°, en 3, § 2, eerste lid, 16° en 17° van het Besluit handelingen algemeen belang.
Artikel 1 van het besluit van de Vlaamse Regering van 9 oktober 2015 (1) voegde een punt 13° toe aan artikel 3, § 2, van het Besluit handelingen algemeen belang, teneinde een aantal mogelijkheden te bieden aan zonevreemde jeugdlokalen die vaak historisch gegroeid zijn.
Voorliggend besluit biedt een gelijkaardige oplossing voor zonevreemde sportinfrastructuur. Ook deze infrastructuur is soms het resultaat van vrij spontaan en organisch gegroeide lokale initiatieven. Omwille van het maatschappelijk belang van sportverenigingen (en dus ook hun infrastructuur) is het aangewezen deze infrastructuur uitdrukkelijk op te nemen in de lijst van handelingen van algemeen belang, meer bepaald in artikel 3, § 2.
Hierbij geldt wel dat niet eender welke gebouw, constructie of terrein in het kader van een sportactiviteit als handeling van algemeen belang beschouwd wordt. Dit geldt alleen als de sportactiviteit op regelmatige basis georganiseerd wordt door een erkende sportclub. Dit betreft een sportclub met openbaar karakter die aangesloten is bij een erkende sportfederatie of die erkend is door het lokaal bestuur.
Het is geenszins de bedoeling om privé-sportterreinen waar het ruimere publiek geen gebruik van kan maken, van de door het Besluit handelingen algemeen belang geboden mogelijkheden te laten genieten. Daarom wordt bepaald dat de erkende sportclub een openbaar karakter moet hebben. Hieronder wordt verstaan dat eenieder zich bij de sportclub kan aansluiten of dat de terreinen of de sportinfrastructuur toegankelijk is voor bijvoorbeeld het bijwonen van de sportactiviteit of het betreden van de terreinen (al dan niet tegen betaling).
Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen de aanleg, de wijziging of de uitbreiding van :
- gebouwen;
- constructies die geen gebouw zijn;
- sportterreinen.
Om misbruiken en al te grote impact op de open ruimte te voorkomen wordt, naast de voorwaarde dat de sportactiviteit op regelmatige basis georganiseerd wordt door een erkende sportclub, een aantal andere strikte voorwaarden opgelegd :
- de gebouwen, de constructies en de terreinen moeten aansluiten bij en in functie staan van bestaande, vergunde of hoofdzakelijk vergunde sportterreinen of sportinfrastructuur;
- nieuwe gebouwen blijven beperkt tot maximaal 100 m2bsuperb en 300 m®; slechts 1 zo'n gebouw is toegelaten;
- de oppervlakte en het bouwvolume van bestaande gebouwen mag maximaal met 20% toenemen. Als de op deze wijze berekende oppervlakte kleiner is dan 100 vierkante meter, kan een totale bijkomende oppervlakte tot 100 vierkante meter vergund worden. Als het op deze wijze berekende bouwvolume kleiner is dan 300 kubieke meter, kan een totaal bijkomend bouwvolume tot 300 kubieke meter vergund worden;
- constructies die geen gebouw zijn, zoals verlichtingspalen, zijn niet hoger dan 15 m en niet groter dan 200 m2bsuperb;
- terreinen mogen maximaal 20% uitbreiden ten opzichte van de op 1 april 2018 bestaande, vergunde of hoofdzakelijk vergunde oppervlakte. Als de op deze wijze berekende oppervlakte kleiner is dan 500 m2bsuperb, kan een totale bijkomende oppervlakte tot 500 m2bsuperb vergund worden. Als de op deze wijze berekende oppervlakte groter is dan 3.000 m2bsuperb, kan slechts een totale bijkomende oppervlakte tot 3000 m2bsuperb vergund worden;
- door het hanteren van de zinsnede "totale bijkomende" wordt verduidelijkt dat steeds de referentiesituatie van 1 april 2018 moet bekeken worden. Cumulatieve uitbreidingen zijn slechts mogelijk als ze samengeteld onder de opgesomde oppervlakte- en volumebeperkingen blijven.
Als referentiedatum voor het bepalen van de oppervlakte en het bouwvolume van de bestaande gebouwen of van de bestaande sportterreinen of sportinfrastructuur, wordt 1 april 2018 genomen. Het ontwerpbesluit werd op 15 juni 2108 een eerste maal principieel goedgekeurd door de Vlaamse Regering. Ter voorbereiding van dit ontwerp werd de voorafgaande maanden overleg gepleegd met de sportsector, zodat kan worden aangenomen dat de ontworpen regeling bekend kon geraken vanaf 1 april 2018. Om misbruiken tegen te gaan wordt daarom uitgegaan van 1 april als referentiedatum van de bestaande toestand.
Daarnaast garanderen de randvoorwaarden, opgenomen in artikel 3, § 2, tweede lid (in vergunningsaanvraag motiveren waarom handelingen een ruimtelijk beperkte impact hebben) en derde lid (concreet beoordelen of de handelingen de grenzen van het ruimtelijk functioneren van het gebied en de omliggende gebieden niet overschrijden, aan de hand van de aard en de omvang van het project en het ruimtelijke bereik van de effecten van de handelingen), dat dergelijke initiatieven niet om het even waar kunnen worden vergund.
2.2 Dienstenzones / servicestations
Artikelen 2, 1°, 3, 2°, en 4, 3°, van voorliggend besluit wijzigen artikelen 2, 14°, en 3, § 2, eerste lid, 3°, van het Besluit handelingen algemeen belang of breiden deze artikelen uit.
-> Dienstenzones/servicestations (artikel 2, 1° van voorliggend besluit)
Om duidelijk te maken dat niet alleen de servicestations met full service bedoeld worden (tanken, shoppen, eten en drinken) maar ook parkings waar enkel picknickplaatsen of sanitair aanwezig is of parkings voor trucks, wordt voortaan gesproken over dienstenzones.
Deze terminologie komt ook voor in het netplan van het Agentschap Wegen en Verkeer.
Iedere parking of rustplaats wordt beschouwd als een dienstenzone, gezien ook het minimale, zoals het plaatsen van enkele picknickbanken en vuilbakken, als dienst kan worden beschouwd voor de weggebruiker.
Naast de basisuitrusting of basisdiensten kunnen dienstenzones uitgebreid worden met bijkomende diensten zoals tankmogelijkheden, restauratiemogelijkheden, shops, bewaakt gedeelte voor vrachtwagens, hotel of motel en dergelijke.
Wel wordt bepaald dat een dienstenzone een parking op openbaar domein is. Het is niet de bedoeling dat privé-initiatieven om een parking te voorzien, ook beschouwd worden als handeling van algemeen belang. Aldus zal het aanleggen of het uitbreiden van een parking op privédomein niet beschouwd worden als een handeling van algemeen belang.
-> Aanleg (art. 3, 2°, van voorliggend besluit)
Het besluit van de Vlaamse Regering van 9 oktober 2015 (2) verving in artikel 3, § 2, van het Besluit handelingen algemeen belang "het aanleggen, wijzigen en uitbreiden van servicestations langs wegen" (oud artikel 3, § 2, 1°, d)) door "het wijzigen en uitbreiden van servicestations langs wegen" (huidig artikel 3, § 2, 3°, b)).
De `aanleg' van servicestations is sindsdien niet langer opgenomen in artikel 3 van het Besluit handelingen algemeen belang. Dit betekent dat voor de aanleg van servicestations geen toepassing meer mogelijk is van artikel 4.4.7, § 2, van de VCRO, het artikel dat toelaat af te wijken van de stedenbouwkundige voorschriften voor werken van algemeen belang met een ruimtelijk beperkte impact.
De `aanleg' van servicestations is ook niet opgenomen in artikel 2 van het Besluit handelingen algemeen belang. Dit betekent dat voor de aanleg van servicestations zelfs geen toepassing meer kan gemaakt worden van artikel 4.4.7, § 1, van de VCRO, het artikel dat toelaat onder bepaalde voorwaarden af te wijken van de stedenbouwkundige voorschriften na kennisname van de resultaten van het openbaar onderzoek over een ontwerp van ruimtelijk uitvoeringsplan of plan van aanleg waarmee de werken in overeenstemming zijn. Waar de aanleg van servicestations voorheen dus mogelijks kon beschouwd worden als een werk van algemeen belang met ruimtelijk beperkte impact, is de aanleg van servicestations op vandaag zelfs geen werk van algemeen belang zonder mogelijke ruimtelijk beperkte impact. Dit wordt rechtgezet.
-> Afwijkingsmogelijkheid van paragraaf 2 langs autosnelwegen (art. 4, 3° voorliggend besluit)
Daarnaast wordt de term `wegen' in artikel 3, § 2, vervangen door de term `autosnelwegen'. Het is immers niet de bedoeling dat ook dienstenzones langs andere gewestwegen en gemeentewegen van de afwijkingsmogelijkheden van artikel 3, § 2, van het Besluit handelingen algemeen belang kunnen genieten.
Dit wil niet zeggen dat er voor de aanleg, de uitbreiding of de wijziging van dienstenzones langs andere wegen automatisch een planprocedure opgestart moet worden. Op gemotiveerd verzoek van de aanvrager kan de bevoegde overheid, op grond van artikel 3, § 3, van het Besluit handelingen algemeen belang, vaststellen dat deze handeling een ruimtelijk beperkte impact heeft. Wel zal hierover een projectvergadering gehouden moeten worden en zal de bevoegde overheid in concreto dienen te beoordelen of de handelingen de grenzen van het ruimtelijk functioneren van het gebied en de omliggende gebieden niet overschrijden.
2.3 Warmte- en koudenetleidingen
(de artikelen 2, 4° /1, 3, § 1, eerste lid, 8° /1, en 3, § 2, eerste lid, 8° /1) (de artikelen 3, 1°, en 4, 1° en 4°, van voorliggend besluit)
Artikel 2 van Richtlijn 2009/28/EG (3) definieert een warmte- of koudenet als "stadsverwarming of stadskoeling: de distributie van thermische energie in de vorm van stoom, warm water of gekoelde vloeistoffen vanuit een centrale productie-installatie via een netwerk dat verbonden is met meerdere gebouwen of locaties, voor het verwarmen of koelen van ruimten of processen".
Warmtenetten faciliteren zowel de recuperatie van restwarmte als de inzet van hernieuwbare energiebronnen (biomassa, biogas, geothermie, omgevingswarmte). Het voordeel van warmtenetten ten opzichte van individuele warmte-installaties is hun schaalgrootte: wanneer een nieuw net gerealiseerd wordt, heeft dit een grotere impact op de productiedoelstelling. Daarnaast kan de bron van een dergelijk net ook mee evolueren, en dus `vergroenen'. In de stedelijke gebieden of in gebieden met een voldoende dichtheid wat betreft warmtevraag, kan het opportuun zijn in te zetten op collectieve oplossingen zoals warmtenetten. Deze kunnen in een eerste fase lokaal ontstaan, waarna ze in een latere fase geleidelijk aan met elkaar verbonden worden tot regionale warmtenetten. De aanleg of de wijziging van een warmte- of koudenet is momenteel vergunningsplichtig. Een vergunning moet dus geweigerd worden als het aangevraagde onverenigbaar is met stedenbouwkundige voorschriften of verkavelingsvoorschriften, voor zover daarvan niet op geldige wijze kan worden afgeweken.
Om de ontwikkeling van warmte- en koudenetten te stimuleren worden de openbare leidingen die hiervoor nodig zijn, toegevoegd aan de lijst in artikel 2 van het Besluit handelingen algemeen belang.
Aldus kan op een geldige manier worden afgeweken van de vermelde voorschriften. Door deze op te nemen in artikel 2 worden ze op dezelfde manier behandeld als openbare elektrische leidingen of openbare gasleidingen.
- De ondergrondse warmte- en koudenetleidingen die bedoeld zijn voor het openbaar distributienet, en de bijhorende kleinschalige infrastructuur, zoals toezichtsputten, pompputten, ontluchters en voedings- en schakelkasten, worden toegevoegd aan artikel 3, § 1. Deze ondergrondse leidingen en bijhorende kleinschalige constructies hebben immers een ruimtelijk beperkte impact, vergelijkbaar met andere ondergrondse openbare leidingen.
- De ondergrondse en bovengrondse warmte- en koudenetten en de bijhorende bovengrondse infrastructuur zoals warmteoverdrachtstations, pompgebouwen en aftakstations, worden toegevoegd aan artikel 3, § 2. Mits een concrete motivering door de vergunningverlenende overheid kunnen deze handelingen dan als `handeling van algemeen belang met ruimtelijk beperkte impact' worden aanzien en mag worden afgeweken van de geldende stedenbouwkundige voorschriften.
Daarnaast worden warmte- en koudenetleidingen vrijgesteld van vergunning voor zover deze gelegen zijn op openbaar domein.
2.4 Begraafplaatsen
Artikelen 3, 2°, en 4, 2°, van voorliggend besluit wijzigen de artikelen 2, 15°, en 3, § 1, eerste lid, 15°, van het Besluit handelingen algemeen belang.
Bij decreet van 28 oktober 2016 houdende wijziging van het decreet van 16 januari 2004 op de begraafplaatsen en de lijkbezorging is voorzien dat gemeenten zones kunnen afbakenen buiten de begraafplaatsen waar de uitstrooiing, de begraving of de bewaring van de as van overledenen is toegelaten. Deze mogelijkheid werd ingeschreven om de uitstrooiing van de as of de bewaring of de begraving van de biologisch afbreekbare urnen in een meer natuurlijke omgeving mogelijk te maken, de zogenaamde natuurbegraafplaatsen.
Met de aanleg van een natuurbegraafplaats gaan niet altijd vergunningsplichtige werken gepaard. In dat geval is er geen probleem, aangezien niet-vergunningsplichtige handelingen niet strijdig worden geacht met de bestemming.
Een aantal ingrepen is evenwel vergunningsplichtig en zal bovendien vaak ook strijdig zijn met de bestemmingsvoorschriften. Opdat deze vergund zouden kunnen worden, moeten deze handelingen vallen onder de mogelijkheden om af te wijken van de stedenbouwkundige voorschriften.
Artikel 4.4.4 VCRO biedt geen oplossing, aangezien dit artikel alleen geldt voor sociaal-cultureel of recreatief medegebruik. Een begraafplaats valt hier niet onder. Uit de parlementaire voorbereidingen bij het decreet van 27 maart 2009 (4) blijkt duidelijk dat dit gaat om evenementen, sport, ontmoetingsplaatsen en degelijke.
Daarnaast is een (natuur)begraafplaats weliswaar een gemeenschapsvoorziening, maar tot op heden geen handeling van algemeen belang, met als gevolg dat geen gebruik kan worden gemaakt van de afwijkingsmogelijkheid, voorzien in artikel 4.4.8 VCRO.
Het is dan ook wenselijk dat de regelgeving op de ruimtelijke ordening wordt aangepast om de met deze natuurbegraafplaatsen gepaard gaande vergunningsplichtige handelingen in afwijking van de bestemming mogelijk te maken (bijvoorbeeld gemeenschappelijke gedenksteen of reliëfwijzigingen die de functie van het terrein wijzigen). In het licht hiervan wordt een punt 15° toegevoegd aan artikel 3, § 1, van het Besluit handelingen algemeen belang.
Gelet op de beperkte omvang en ruimtelijke impact van deze handelingen worden deze natuurbegraafplaatsen opgenomen in paragraaf 1 van artikel 3, en niet in paragraaf 2. In paragraaf 2 geldt immers een principiële uitsluiting voor uitvoering in ruimtelijk kwetsbare gebieden (tenzij die handelingen door de aard, de ligging en de oppervlakte ervan geen significante impact hebben op het ruimtelijk kwetsbare gebied). Aangezien de kans reëel is dat deze begraafplaatsen, gelet op hun aard, ook in ruimtelijk kwetsbare gebieden zullen worden voorzien, lijkt het nuttiger ze op te nemen in paragraaf 1, temeer de impact van deze handelingen zeker niet groter is dan de andere werken die in paragraaf 1 worden opgesomd.
Het is dan ook logisch de aanleg en de uitbreiding van traditionele begraafplaatsen als handeling van algemeen belang in te schrijven in artikel 2 van het Besluit handelingen algemeen belang.
Het kan immers moeilijk ontkend worden dat ook openbare begraafplaatsen het algemeen belang dienen. Het herinrichten van openbare begraafplaatsen is vrijgesteld ingevolge artikel 8.1, 1°, van het Vrijstellingsbesluit.
2.5 Dierenasielen en opvangcentra voor wilde dieren
Artikel 4, 5°, van voorliggend besluit wijzigt artikel 3, § 2, eerste lid, 15°, van het Besluit handelingen algemeen belang.
Instellingen die onderdak en zorgen verschaffen aan dieren kampen in de praktijk vaak met problemen naar mogelijke vestigingsplaatsen of noodzakelijke aanpassingen of uitbreidingen. Zo is de rechtspraak vrij streng voor instellingen die onderdak en zorgen verschaffen aan dieren. Zowel volgens de Raad van State als volgens de Raad voor Vergunningsbetwistingen is een dierenasiel niet mogelijk in industriegebied (5). De Raad van State heeft ook reeds geoordeeld dat een dierenasiel niet thuishoort in een gebied voor gemeenschapsvoorzieningen of in agrarisch gebied (6).
Ook binnen woongebied is de Raad voor Vergunningsbetwistingen bijzonder streng bij de beoordeling van de verenigbaarheid met de goede ruimtelijke ordening van een aanvraag met betrekking tot dieren (7).
Bij onverenigbaarheid met de planologische bestemming lijkt de opmaak van een ruimtelijk uitvoeringsplan momenteel vaak de enige uitweg. Op grond van artikel 9 Functiewijzigingsbesluit is het wel mogelijk om in agrarisch gebied een dierenasiel onder te brengen in een gedesaffecteerd landbouwbedrijf, maar ook dat biedt niet steeds de oplossing (bijvoorbeeld ingeval van nood aan grondigere verbouwingen of uitbreidingen of voor opvangcentra voor wilde dieren). Zowel de opvangcentra voor wilde dieren als de dierenasielen worden momenteel niet als handeling van algemeen belang beschouwd. Een opvangcentrum betreft doorgaans een vzw die samenwerkt met een aantal overheden en die gesubsidieerd wordt. Het centrum wordt meestal niet uitgebaat door de overheid of in opdracht ervan. Evenmin kan het beschouwd worden als een PPS-project. Ook een dierenasiel valt momenteel niet onder de opgesomde handelingen van algemeen belang (met ruimtelijk beperkte impact).
Gelet op het maatschappelijk belang van de opvangcentra voor wilde dieren en dierenasielen wordt aan artikel 3, § 2, van het Besluit handelingen algemeen belang een punt 15° toegevoegd. Mits een concrete motivering door de vergunningverlenende overheid kunnen deze handelingen (wijzigingen en uitbreidingen) dan als `handeling van algemeen belang met ruimtelijk beperkte impact' worden aanzien en mag worden afgeweken van de geldende stedenbouwkundige voorschriften.
Het is evenwel geenszins de bedoeling het kweken van (huis)dieren via deze weg zonevreemd mogelijk te maken. Dit is immers niet te beschouwen als het verlenen van onderdak en nodige zorgen aan verloren, achtergelaten, verwaarloosde, in beslag genomen of verbeurdverklaarde dieren.
Voor de omschrijving van `opvangcentrum voor wilde dieren' en `dierenasiel' wordt verwezen naar de definities in de toepasselijke sectorwetgeving:
Artikel 3, punt 3 Dierenwelzijnswet: "3. Dierenasiel: al dan niet openbare instelling die beschikt over de gepaste inrichting om onderdak en nodige zorgen te verschaffen aan verloren, achtergelaten, verwaarloosde, in beslag genomen of verbeurdverklaarde dieren";
Artikel 1, 13° van het Soortenbesluit: "13° opvangcentrum: een opvangcentrum voor wilde dieren, met als hoofdactiviteit de verzorging en revalidatie van uit het wild afkomstige, hulpbehoevende dieren;".
3 Vrijstelling van de medewerking architect
Artikel 5 van voorliggend besluit wijzigt artikel 1/1, 3°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 23 mei 2003 tot bepaling van de handelingen die vrijgesteld zijn van de medewerking van de architect. Dit artikel 1/1 somt de handelingen op waarvoor de medewerking van een architect niet verplicht is.
3.1 Veranda
Artikel 5, 1°, van voorliggend besluit wijzigt artikel 1/1, 3°, d) van vermeld besluit van 23 mei 2003. Volgens dit artikel 1/1, 3°, d) is de tussenkomst van een architect niet nodig voor "een veranda of overdekt terras met een maximumoppervlakte van 40 vierkante meter per gebouw of constructie, een kroonlijsthoogte die beperkt is tot 3 meter en een nokhoogte tot 4,50 meter. Als aan een bestaand gebouw wordt aangebouwd, dan mogen de bouwwerken noch de oplossing van een constructieprobleem met zich meebrengen, noch de stabiliteit van de aanpalende gebouwen wijzigen".
In de praktijk ontstaat steeds meer discussie over wat met het begrip `veranda' wordt bedoeld. Traditioneel zijn veranda's volledig in glas opgetrokken, maar we zien een verschuiving naar bijgebouwen die niet meer volledig in glas zijn opgetrokken. Hierdoor is het niet steeds duidelijk of de tussenkomst van een architect al dan niet nodig is. Is bijvoorbeeld een aanbouw die niet volledig uit glas bestaat, maar een gesloten plat dak of gedeeltelijk gesloten wanden heeft, een veranda of niet? Niet alle gemeenten interpreteren dit op dezelfde manier, waardoor de ene gemeente een architect eist en de andere niet.
Om deze interpretatieverschillen te vermijden wordt voormeld besluit van 23 mei 2003 aangepast en wordt bepaald dat de medewerking van een architect niet vereist is voor veranda's of soortgelijke constructies, voor zover deze voor minstens 75% uit glas of een ander doorzichtig materiaal bestaan.
Hierbij wordt zowel de dak- als de geveloppervlakte opgeteld.
Het is nuttig nogmaals te benadrukken dat als aan een gebouw wordt aangebouwd en de plaatsing van de constructie gepaard gaat met constructieproblemen, zoals funderingsproblemen, of de stabiliteit van aanpalende gebouwen kan wijzigen, de medewerking van een architect verplicht is.
3.2 Technische cabine
Artikel 5, 2°, van voorliggend besluit voegt een punt e) met betrekking tot een technische cabine toe aan artikel 1/1, 3°, van vermeld besluit van 23 mei 2003.
Technische cabines zijn vaak modulair opgetrokken. Maar ook als ze in metselwerk worden opgericht, is de inbreng van een ontwerper, zoals een architect, minimaal en verwaarloosbaar. Ook zijn deze cabines niet bestemd voor menselijk verblijf, zodat er geen comfort- of EPB-eisen gelden.
Daarom worden deze cabines uitdrukkelijk vrijgesteld van de medewerking van architect.
4 Ruimtelijke veiligheidsrapportage
Artikel 6 van voorliggend besluit wijzigt licht bijlage 2 van het besluit van de Vlaamse Regering van 26 januari 2007 houdende nadere regels inzake de ruimtelijke veiligheidsrapportage, zoals ingevoegd door het RUP/MER-integratiebesluit.
Dit betreft een technische aanpassing die beoogt een materiële vergissing te corrigeren. De woorden "of mogelijk" ontbraken in de finale door de Vlaamse Regering goedgekeurde tekst van het RUP/MER-integratiebesluit. Zonder de woorden "of mogelijk" dreigt immers het toepassingsgebied van de ruimtelijke rapportageverplichting verkeerdelijk beperkt te worden tot die plangebieden waarbij een Seveso-inrichting wel aanwezig is maar niet per se mogelijk is.
5 Besluit inzake kapitaalschadecommissies
Artikel 7 van voorliggend besluit wijzigt artikel 8, eerste lid, van het besluit van de Vlaamse Regering van 3 juli 2009 tot oprichting van de kapitaalschadecommissies en tot regeling van de kapitaalschadecompensatie ter uitvoering van het decreet grond- en pandenbeleid.
Het decreet van 1 juli 2016 tot wijziging van de regelgeving voor ruimtelijke uitvoeringsplannen teneinde de planmilieueffectrapportage en andere effectbeoordelingen in het planningsproces voor ruimtelijke uitvoeringsplannen te integreren door wijziging van diverse decreten wijzigde de procedure tot opmaak van een ruimtelijk uitvoeringsplan.
Hierdoor kregen bepaalde inhoudelijke bepalingen in de VCRO een andere nummering.
De verwijzing in voornoemd besluit van 3 juli 2009 is nog niet aan deze gewijzigde nummering aangepast, wat bij deze wordt rechtgezet.
6 Stedenbouwkundige handelingen, vrijgesteld van vergunning
Voorliggend besluit wijzigt het besluit van de Vlaamse Regering van 16 juli 2010 tot bepaling van stedenbouwkundige handelingen waarvoor geen omgevingsvergunning nodig is (het "Vrijstellingenbesluit) op volgende punten :
- Verkavelingen, minder dan 15 jaar oud
- Nutsleidingen in waterlopen
- Het vellen van bomen
- Reliëfwijzigingen
- Tijdelijke handelingen en tijdelijke plaatsing van verplaatsbare constructies
- Herinrichting van al ingerichte terreinen
- Militaire leidingen
- Openbaar domein
- Telecommunicatie
- Afbraak
- Stedenbouwkundige vergunningen
We kunnen er hierbij aan herinneren dat als er
1. een milieueffectenrapport,
2. een passende beoordeling of
3. een mobiliteitsstudie
moet worden opgemaakt, de vrijstellingsregeling niet van toepassing is.
6.1 Verkavelingen, minder dan 15 jaar oud
Artikel 8 wijzigt artikel 1.4 van het Vrijstellingenbesluit. Deze algemene bepaling luidt :
"De bepalingen van dit besluit zijn van toepassing, voor zover deze handelingen niet strijdig zijn met de voorschriften van gemeentelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen, bijzondere plannen van aanleg, verkavelingen of omgevingsvergunningen voor het verkavelen van gronden die niet opgenomen zijn in de gemeentelijke lijst, opgemaakt in toepassing van artikel 4.4.1, § 3 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening."
Sinds recentelijk acht de decreetgever het wenselijk de vrijstellingen -de in het Vrijstellingenbesluit opgelijste stedenbouwkundige handelingen- ook te laten spelen in verkavelingen ouder dan 15 jaar (8).
Gewijzigd artikel 4.4.1, § 3, eerste lid, VCRO leest :
" § 3. De volgende zaken worden niet beschouwd als strijdig met voorschriften van het gewestplan, algemene plannen van aanleg, gewestelijke of provinciale ruimtelijke uitvoeringsplannen en meer dan vijftien jaar oude verkavelingen :
1° onderhoudswerken aan een hoofdzakelijk vergunde constructie;
2° handelingen die vrijgesteld zijn van de vergunningsplicht voor stedenbouwkundige handelingen, op voorwaarde dat de op het perceel aanwezige gebouwen of constructies hoofdzakelijk vergund zijn."
Bijgevolg moet ook de algemene bepaling die hierover handelt in het Vrijstellingenbesluit, m.n. artikel 1.4, aangepast worden.
Immers, als de vrijstellingen niet zouden gelden in strijd met meer dan 15 jaar oude verkavelingen, wordt artikel 4.4.1, § 3, eerste lid, 2°, van de VCRO inhoudsloos voor deze oude verkavelingen.
6.2 Nutsleidingen in waterlopen
Artikel 9, 1°, van voorliggend besluit wijzigt artikel 1.6 van het Vrijstellingenbesluit.
Overeenkomstig huidig artikel 1.6 van het Vrijstellingenbesluit geldt geen enkele vrijstelling in de 5 m brede onderhoudsstrook langs onbevaarbare en bevaarbare waterlopen.
In de praktijk hebben handelingen vaak betrekking op zowel deze 5 m-strook als de bedding van een waterloop. Dit resulteert in vrij absurde situaties.
Op grond van artikel 10, 4°, van het Vrijstellingenbesluit geldt immers een vrijstelling voor allerhande nutsleidingen op openbaar domein. Indien deze leidingen waterlopen dwarsen, geldt er een vrijstelling voor de bedding van de waterloop, maar niet voor de 5 m brede strook langs de waterloop. Dit resulteert in `verknipte' aanvragen van 2 x 5 m.
Aangezien er geen stedenbouwkundige vergunningsplicht geldt voor de bedding van de ingedeelde waterlopen, impliceert dit ook dat de aanvragers een aparte machtiging moeten aanvragen aan de waterloopbeheerder.
Het voorstel is om de vrijstelling af te schaffen ter hoogte van de waterloop zelf (de bedding), zodat nutsleidingen er vergunningsplichtig zijn (net zoals in de aanpalende 5 m onderhoudsstroken). Wordt een omgevingsvergunning afgeleverd, dan houdt deze bij onbevaarbare waterlopen automatisch de machtiging in om de werken uit te voeren (mits gunstig advies van de waterloopbeheerder), conform de regeling, opgenomen in artikel 14 van de wet van 28 december 1967 betreffende de onbevaarbare waterlopen.
6.3 Het vellen van bomen
Artikel 13 van voorliggend besluit wijzigt artikel 6.1, 1°, van het Vrijstellingenbesluit.
Thans geldt er een vrijstelling voor het vellen van hoogstammige bomen die liggen binnen een straal van maximaal 15 m rond een woning (mits voldaan aan de andere, in artikel 6.1, 1°, van het Vrijstellingenbesluit gestelde voorwaarden).
Er wordt verduidelijkt dat deze vrijstelling niet geldt voor bomen op openbaar domein.
Voor bomen op openbaar domein geldt namelijk de specifieke vrijstelling van artikel 6.1, 7°, van het Vrijstellingenbesluit met een verplichting tot heraanplanting.
6.4 Reliëfwijzigingen
Artikelen 14, 27, 2° en 3°, van voorliggend besluit wijzigen artikelen 6.2 en 12/1.1 van het Vrijstellingenbesluit.
Uit rechtspraak van de Raad voor Vergunningsbetwistingen komt naar voor dat reliëfwijzigingen die de aard of de functie van een terrein niet wijzigen, niet onderworpen zijn aan de stedenbouwkundige vergunningsplicht.
Bovendien is het onmogelijk om iets wat niet vergunningsplichtig is, bij besluit vrij te stellen van vergunning. Artikel 4.2.1. van de VCRO stelt immers dat :
"Niemand mag zonder voorafgaande omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen : [...]
4° het reliëf van de bodem aanmerkelijk wijzigen, onder meer door de bodem aan te vullen, op te hogen, uit te graven of uit te diepen waarbij de aard of de functie van het terrein wijzigt;
Hier wordt nu aan geremedieerd.
Ook werd soms de vraag gesteld hoe moest worden omgegaan met elkaar opeenvolgende reliëfwijzigingen van telkens minder dan 30 m®.
Aldus wordt verduidelijkt dat dit zonder vergunning niet toegelaten is, door toevoeging van het woord "totale". Twee opeenvolgende reliëfwijzigingen op één goed, van bijvoorbeeld elk 14 m®, kunnen wel vrijgesteld zijn, als aan de andere voorwaarden van het artikel is voldaan. Bij twee opeenvolgende reliëfwijzigingen van elk 16 m®, is de tweede vergunningsplichtig. Die kan niet genieten van de vrijstelling.
6.5 Tijdelijke handelingen en tijdelijke plaatsing van verplaatsbare constructies
Artikel 16 van voorliggend besluit wijzigt artikel 7.1 van het Vrijstellingenbesluit.
Thans is onder welbepaalde voorwaarden voorzien in een vrijstelling voor :
- tijdelijke handelingen die nodig zijn voor de uitvoering van vergunde werken (artikel 7.1, eerste lid, Vrijstellingenbesluit)
- de tijdelijke plaatsing van verplaatsbare constructies tijdens de uitvoering van vergunde verbouwingen of herbouwingen van gebouwen (artikel 7.1, tweede lid).
Hierbij wordt steeds de koppeling gemaakt met een vergunning (vergunde werken, vergunde verbouwingen of herbouwingen).
-> Huidige beperkingen
De vrijstelling speelt dus niet voor tijdelijke handelingen of tijdelijke plaatsing van constructies bij meldingsplichtige en vrijgestelde handelingen.
Zo zal de plaatsing van containers om functies in onder te brengen die niet meer mogelijk zijn door het uitvoeren van handelingen met stabiliteitswerken binnen in hoofdzakelijk vergunde of vergund geachte gebouwen (meldingsplichtig overeenkomstig artikel 2 Meldingenbesluit), vergunningsplichtig zijn. Met andere woorden een ziekenhuis dat interne verbouwingen doorvoert, kan zijn patiënten niet tijdelijk verzorgen in `zorg'containers, tenzij voor de plaatsing van deze `zorg'containers een vergunning verleend werd.
Voorgesteld wordt dit mogelijk te maken onder strikte voorwaarden, waaronder de tijdelijkheid van de handelingen respectievelijk van de plaatsing van verplaatsbare constructies.
-> Tijdelijke handelingen (artikel 7.1, eerste lid)
Zo zullen tijdelijke handelingen die nodig zijn voor de uitvoering van handelingen die van de vergunning vrijgesteld zijn maximaal een jaar mogen duren.
Handelingen nodig voor de uitvoering van vergunde handelingen of correct gemelde handelingen zullen worden beperkt in de tijd door de vervalregeling met betrekking tot vergunningen respectievelijk meldingen.
Daarnaast worden tijdelijke handelingen nodig voor de uitvoering van vergunde (of gemelde) handelingen niet enkel vrijgesteld als deze plaatsvinden binnen de werkstrook afgebakend in de omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen, maar ook als deze tijdelijke handelingen plaatsvinden op het goed zelf of op openbaar domein. Let wel, vinden de tijdelijke handelingen plaats op het openbaar domein, zal men wel toestemming moeten bekomen om betrokken handelingen uit te kunnen voeren. Zonder toelating van de wegbeheerder of de concessieverlener zal men het openbaar domein immers niet kunnen innemen.
-> Tijdelijke plaatsing van verplaatsbare constructies (artikel 7.1, tweede lid)
Ook de plaatsing van verplaatsbare constructies tijdens de uitvoering van vergunde verbouwingen of herbouwingen van gebouwen, correct gemelde verbouwingen of herbouwingen of van vergunning vrijgestelde verbouwingen wordt onderworpen aan een tijdslimiet: de constructies mogen niet langer dan twee jaar geplaatst worden in geval van vergunde of meldingsplichtige verbouwingen of herbouwingen en niet langer dan een jaar in geval van verbouwingen die van vergunning zijn vrijgesteld.
-> Verantwoording van het onderscheid tijdelijke handelingen vs. tijdelijke plaatsing
De tijdsbepaling bij de tijdelijke plaatsing van verplaatsbare constructies is strenger (artikel 7.1, tweede lid) aangezien het gaat over constructies die, in tegenstelling tot de tijdelijke handelingen, (artikel 7.1, eerste lid), niet noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de werken.
-> Verantwoording onderscheid vergunningsplichtige en gemelde vs. vrijgestelde handelingen
Het is verantwoord een onderscheid te maken tussen tijdelijke handelingen tijdens de uitvoering van
- vergunningsplichtige en gemelde handelingen waarvan akte is genomen, en
- vrijgestelde handelingen.
Vrijgestelde handelingen zijn doorgaans minder ingrijpend, en ze ontsnappen aan een toetsing door de overheid. Daarom wordt de tijdsduur waarin tijdelijke constructies kunnen worden geplaatst ten behoeve van de uitvoering ervan, beperkter gehouden. Immers, indien de handelingen zouden uitgevoerd worden, zonder verbonden te zijn aan de vrijgestelde handelingen, zou hiervoor een vergunning of een meldingsakte vereist zijn, dus onderworpen aan een (minimale) controle door de overheid.
6.6 Herinrichting van al ingerichte terreinen
Artikel 18 van voorliggend besluit wijzigt artikel 8.2 van het Vrijstellingenbesluit.
De vrijstelling voor het afbreken van constructies (al dan niet gebouwen) is geregeld in hoofdstuk 13 van het Vrijstellingenbesluit.
Hierbij geldt dat als de oprichting van de installaties of constructies is vrijgesteld, er ook voor de sloop of verwijdering ervan geen vergunning nodig is (artikel 13.1).
Voor de volledige afbraak van vrijstaande bouwwerken of constructies gelden bijkomende voorwaarden opdat deze vrijgesteld zou zijn (artikel 13.2).
Echter, in het kader van de herinrichting van ingerichte terreinen kan het voorvallen dat men een bepaald gebouw wil slopen, zonder dat de sloop gepaard gaat met het oprichten van een constructie (het oprichten van een gebouw is niet vrijgesteld van vergunning).
In dat geval zou men kunnen stellen dat deze stedenbouwkundige handeling vrijgesteld is van vergunning op grond van het artikel 8.2, handelend over de herinrichting van al ingerichte terreinen, zonder dat voldaan is aan de voormelde voorwaarden rond afbraak in hoofdstuk 13.
Het is echter niet wenselijk dat overgegaan wordt tot sloop van gebouwen, zonder dat een ruimtelijke toets plaatsvindt. Verduidelijkt wordt dat ook bij sloop van gebouwen op heringerichte terreinen de bepalingen rond afbraak in hoofdstuk 13 van toepassing zijn.
6.7 Militaire leidingen
Artikel 19 van voorliggend besluit wijzigt artikel 8.3 van het Vrijstellingenbesluit. Dit artikel stelt het optrekken van installaties en gebouwen van militair strategisch belang in bepaalde gebieden vrij van een vergunning.
Soms worden leidingen van strategisch militair belang, zoals NAVO-pijpleidingen, aangelegd. Hoewel deze onderworpen kunnen zijn aan de vergunningsplicht, is het logisch dat deze geen aanvraagprocedure moeten doorlopen, onder meer omwille van het belang van de geheimhouding.
Vandaar de uitbreiding van de vrijstelling naar de aanleg van leidingen van militair strategisch belang en hun aanhorigheden.
6.8 Openbaar domein
Artikel 21 van voorliggend besluit wijzigt artikel 10 van het Vrijstellingenbesluit.
De huidige formulering van de punten 1° en 2° van dit artikel 10 leidt in de praktijk tot verwarring wat het wijzigen van bestaande verhardingen betreft.
Daarom wordt voorgesteld deze aan te passen.
Punt 1° (wijziging van artikel 10, 1°, van het Vrijstellingenbesluit) heeft voortaan betrekking op de aanleg van nieuwe verhardingen op openbaar domein.
De grootte van de toegelaten (vergunningsvrije) verharding wordt opgetrokken van 150 tot 300 m2bsuperb. Dit moet toelaten om zonder administratieve rompslomp, meer kruispunten anders in te richten, meer van de verkeersweg losliggende bushalteplaatsen aan te leggen of langs autosnelwegen grotere (en veiligere) uitwijkplaatsen voor voertuigen met motorpech te voorzien.
Punt 2° (vervanging van artikel 10, 2°, van het Vrijstellingenbesluit) heeft betrekking op het geheel of gedeeltelijk wijzigen van bestaande verhardingen.
Met wijzigen wordt het vervangen door een ander soort verharding bedoeld. Het vervangen van een bestaande verharding door eenzelfde soort verharding is immers een niet-vergunningsplichtig onderhoudswerk. Het vervangen van een waterdoorlatende verharding door een niet-waterdoorlatende verharding kan een ruimtelijke impact hebben. Daarom worden wegen met een waterdoorlatend karakter uitgesloten.
Punt 3° inzake de wijziging van artikel 10, 4°, van het Vrijstellingenbesluit betreft gebruikelijke ondergrondse constructies en aansluitingen, zoals installaties voor het transport of de distributie van drinkwater, afvalwater, elektriciteit, aardgas en andere nutsvoorzieningen. Warmte- en koudenetleidingen worden toegevoegd aan deze lijst, zodat deze eveneens vrijgesteld zijn van vergunning voor zover gelegen op openbaar domein.
6.9 Telecommunicatie
Artikelen 22, 24, 25 en 26, 2°, van voorliggend besluit wijzigen artikelen 11.5, 12.1, 12.3 en 12.4 van het Vrijstellingenbesluit.
In de regeling rond vrijstellingen inzake telecommunicatie kan een aantal optimalisaties worden aangebracht.
-> Vervanging (art. 22 van voorliggend besluit)
Vooreerst laat artikel 11.5, 1°, van het Vrijstellingenbesluit vandaag de dag het vervangen van vergunde pylonen op dezelfde plaats toe.
Vergunde pylonen worden doorgaans vervangen omdat ze sterker moeten worden uitgevoerd als meerdere operatoren hun antennes erop willen bevestigen.
Een vervanging "op dezelfde plaats" is voor operatoren problematisch uit operationeel oogpunt. Vaak moet immers ook de fundering verstevigd worden. Dit betekent dat de bestaande antennes maanden buiten gebruik zijn. De enige oplossing is het plaatsen van een tijdelijke mobiele pyloon. Dit kan echter slechts gedurende 4 x 30 dagen zonder vergunning, wat vaak onvoldoende lang is.
De bestaande vrijstelling wordt dus in de praktijk quasi nooit gebruikt. Daarom wordt artikel 11.5, 1°, zodanig aangepast dat een plaatsing onmiddellijk aansluitend aan de bestaande pyloon mogelijk wordt.
Artikel 11.5, 2°, met betrekking tot windturbines blijft ongewijzigd, omdat omwille van de lengte van de wieken een vervanging onmiddellijk aansluitend bij een bestaande windturbine onmogelijk is.
-> Volumes
Ook moet opgemerkt worden dat de regeling onduidelijk is inzake de toegelaten volumes van de vrijgestelde technische kasten of containers. Er gelden immers vrijstellingen :
- tot 30 m® op openbaar domein (artikel 10, 6° );
- zonder volumebeperking bij bestaande pylonen of masten (artikel 12.1, 4° );
- zonder volumebeperking bij bestaande hoogspanningspylonen (artikel 12.1, 5° );
- tot 2,5 m® op privéterrein (artikel 12.1, 8° ).
Vooral de vrijstelling zonder volumebeperking kan problematisch zijn. Daarom wordt bij bestaande pylonen of masten de zinsnede over de vrijstelling van de bijbehorende technische installatie geschrapt. (art. 24, 1°, van voorliggend besluit)
Dit betekent niet dat er geen vrijgestelde kasten meer kunnen worden opgericht, wel dat ze elders worden vermeld in het Vrijstellingenbesluit.
Hoe hoger en grootschaliger de pyloon is, hoe groter de technische kasten kunnen zijn zonder dat de ruimtelijke impact mee toeneemt, zelfs op privédomein.
Dat wordt uitdrukkelijk ingeschreven. (art. 24, 3°, van voorliggend besluit)
Het maximaal volume van de technische installaties per openbare telecommunicatie-operator bedraagt :
- 3 m® voor antennes tot 15 m hoog boven het maaiveld;
- 5 m® voor antennes met een hoogte van 15 tot 25 m;
- 10 m® voor antennes met een hoogte van 25 tot 35 m;
- 30 m® voor antennes hoger dan 35 m.
-> Telecommunicatie op openbaar domein (art. 24, 4°, van voorliggend besluit)
Op openbaar domein geldt thans een vrijstelling voor technische constructies van algemeen belang met een maximaal volume van 30 m® en een maximale hoogte van 5 m.
Ter verduidelijking wordt een bepaling, gelijkaardig aan dit artikel 10, 6°, maar dan specifiek voor telecommunicatie, opgenomen onder een nieuw artikel 12.1, 9°.
Hier is het wel zo, dat er een concessie gegeven zal moeten worden door de beheerder van het openbaar domein, die bepaalde eisen zou kunnen stellen naar oppervlaktes en volumes.
-> Installaties met betrekking tot zend- en ontvangstinstallaties voor telecommunicatie op daken (art. 25 van voorliggend besluit)
In het verleden werd reeds een vrijstelling ingevoerd voor antennes op platte daken. Deze mochten tot 3 m boven de dakrand uitsteken. In de praktijk blijkt deze 3 m technisch problematisch te zijn. De dakrand zorgt er immers voor dat het gebied vlakbij de antenne slecht bereikt wordt. Daarom wordt de hoogte tot 5 m opgetrokken. De 45-graden regel tot de dakrand blijft evenwel gehandhaafd. Artikel 12.3 kan ook worden gebruikt voor het vergunningsvrij plaatsen van technische kasten op daken.
Wanneer het een gebouw betreft met slechts één dakvlak, dan is het vrij eenvoudig om de 45 graden regel toe te passen. Wanneer het een gebouw betreft met meerdere dakvlakken, of een gebouw waar andere gebouwen tegenaan gebouwd zijn, dan is het mogelijk minder eenvoudig. De beide tekeningen geven daarom ter verduidelijking twee toegelaten situaties weer. In de eerste tekening ligt de antenne volledig onder het hellend vlak, getrokken vanaf de hoogste dakrand.
In de tweede tekening ligt de antenne volledig onder het hellend vlak, getrokken vanaf de laagste dakrand.
Doelstelling van de regeling is om de zichtbaarheid vanaf de straat beperkt te houden, zodat de visuele impact aanvaardbaar is en de antenne vergunningsvrij kan opgetrokken worden.
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld
-> Ondergrondse technische installaties, communicatiekabels en leidingen (art. 26, 2°, van voorliggend besluit)
Ten slotte wordt uitdrukkelijk bepaald dat een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen niet nodig is voor de plaatsing van ondergrondse leidingen en communicatiekabels naar zend- en ontvangstinstallaties voor telecommunicatie.
Deze hebben immers geen ruimtelijke impact.
Gebeurt dit op openbaar domein, dan kan dit niet zonder de beheerder van het openbaar domein daarin te kennen.
6.10 Afbraak
Artikel 28 van voorliggend besluit voegt in het Vrijstellingenbesluit een nieuw artikel 13.3 in.
De bestaande vrijstelling in artikel 11.5, 1°, van het Vrijstellingenbesluit laat toe om vergunde pylonen of masten geheel of gedeeltelijk te vervangen door nieuwe pylonen of masten die even hoog zijn of lager zonder dat hiervoor een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen nodig is.
Een afbraak is momenteel echter niet van vergunning vrijgesteld.
Nochtans is een afbraak minder verregaand dan een volledige vervanging vanuit ruimtelijk oogpunt.
Daarom wordt een nieuw artikel inzake afbraak toegevoegd aan het Vrijstellingenbesluit. De vrijstelling geldt enkel bij volledige afbraak, om te vermijden dat de resterende elementen van de pylonen of de masten als hinderlijk element in de omgeving aanwezig blijven of zouden aangewend worden voor andere doeleinden.
Let wel, indien er voor de afbraak een milieueffectenrapport, een passende beoordeling of een mobiliteitsstudie moet worden opgemaakt, geldt deze vrijstelling niet en zal alsnog een vergunning moeten worden aangevraagd en bekomen (artikel 4.2.3 van de VCRO).
6.11 Stedenbouwkundige vergunningen
Artikelen 10, 11, 12, 15, 17, 20, 26, 1°, en 27, 1°, van voorliggend besluit wijzigen meerdere artikelen van het Vrijstellingenbesluit.
Vanaf 1 januari 2018 passen alle vergunningverlenende overheden de regeling met betrekking tot de omgevingsvergunning toe. Er worden dan geen stedenbouwkundige aanvragen meer ingediend. Bijgevolg wordt de terminologie van het Vrijstellingenbesluit op een aantal plaatsen hieraan aangepast.
6.12 Technische rechtzetting
Artikel 23 van voorliggend besluit betreft het rechtzetten van een foutieve dubbele negatie in artikel 11.9 van het Vrijstellingenbesluit.
Dit artikel 11.9 beperkt het toepassingsgebied van de vrijstellingen, opgenomen artikel 11.1 tot en met artikel 11.8 tot de handelingen die niet voorkomen op bijlage I en II van het project-MER-besluit van 10 december 2004.
7 Beleidsdomein Omgeving
Artikel 29 van voorliggend besluit wijzigt artikel 3, 8°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 29 januari 2016 houdende de uitvoering van het decreet van 7 juni 2013 betreffende het Vlaamse integratie- en inburgeringsbeleid.
In dit artikel 3, 8°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 29 januari 2016 is nog sprake van het beleidsdomein Ruimtelijke ordening, Woonbeleid en Onroerend Erfgoed (RWO).
Sinds het besluit van de Vlaamse Regering van 24 februari 2017 tot wijziging van diverse besluiten, wat betreft het beleidsdomein Omgeving, is het departement Leefmilieu, Natuur en Energie (LNE) opgenomen in het departement Ruimte Vlaanderen (RV) en veranderde dit laatste departement van naam in `departement Omgeving'. Tegelijkertijd zijn ook de beleidsdomeinen LNE en RWO samengevoegd tot het beleidsdomein Omgeving.
De verschillende agentschappen binnen de beleidsdomeinen LNE en RWO werden hierbij behouden. Zo maakt bv. het Agentschap Wonen-Vlaanderen, het agentschap dat het meest betrokken is bij het Vlaamse integratie- en inburgeringsbeleid, deel uit van dit `nieuwe' beleidsdomein Omgeving.
Voormeld besluit van 29 januari 2016 houdende de uitvoering van het decreet van 7 juni 2013 betreffende het Vlaamse integratie- en inburgeringsbeleid moet echter terminologisch nog aangepast worden aan de nieuwe Vlaamse organisatiestructuur inzake het beleidsdomein Omgeving.
8 Geïntegreerd planningsproces
Artikel 30 van voorliggend besluit wijzigt artikel 7 van het besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2017 betreffende het geïntegreerde planningsproces voor ruimtelijke uitvoeringsplannen, planmilieueffectrapportage, ruimtelijke veiligheidsrapportage en andere effectbeoordelingen.
Dit besluit van 17 februari 2017 stelt dat, in afwachting van de ingebruikname van het digitale platform, adviesinstanties per beveiligde zending om advies moeten worden gevraagd en ook het advies zelf per beveiligde zending moet worden bezorgd. Het is overdreven formalistisch om overheidsinstanties tussen elkaar te laten communiceren via aangetekend schrijven. Daarom wordt nu ingeschreven dat deze communicatie `schriftelijk of digitaal' kan verlopen, zodat een gewone brief of e-mail volstaat.
9 Ruimtelijke beleidsplanning
Artikelen 31 en 32 van voorliggend besluit wijzigen artikelen 25, § 1 en 42, § 1, van het besluit van de Vlaamse Regering van 30 maart 2018 tot bepaling van nadere regels voor de opmaak, de vaststelling en de herziening van ruimtelijke beleidsplannen en tot wijziging van diverse besluiten van de Vlaamse Regering in het kader van de regeling van de ruimtelijke beleidsplanning en tot wijziging van diverse besluiten van de Vlaamse Regering in het kader van de regeling van de ruimtelijke beleidsplanning ("Besluit Beleidsplanning").
De wijziging strekt er toe om een vergetelheid in het Besluit Beleidsplanning recht te zetten. De huidige regeling voorziet immers niet dat de provincie het departement op de hoogte brengt van de voorlopige vaststelling en de start van het openbaar onderzoek over een provinciaal ruimtelijk beleidsplan. De huidige regeling voorziet evenmin dat een gemeente het departement, de provincie of de aangrenzende gemeenten inlicht over de voorlopige vaststelling en het openbaar onderzoek over een gemeentelijk ruimtelijk beleidsplan.
Aangezien, al naar gelang het geval, de Vlaamse Regering, bij delegatie de bevoegde minister, de deputatie en de colleges van burgemeester en schepenen van aangrenzende gemeenten een advies kunnen uitbrengen over het voorlopig vastgestelde beleidsplan tijdens het openbaar onderzoek, is het beter dat ze op de hoogte gesteld worden, zodat de adviestermijn kan gerespecteerd worden.
In de vroegere regeling in verband met structuurplannen was wel een kennisgeving voorzien.
Er wordt dan ook een gelijkaardige regeling opgenomen.
Evenwel wordt er geen kennisgeving voorzien van de voorlopige vaststelling van een provinciaal ruimtelijk beleidsplan aan de gemeenten. De gemeenten hebben wel een adviesbevoegdheid over het voorlopig vastgesteld provinciaal plan, maar ze zijn van die voorlopige vaststelling en van het openbaar onderzoek op de hoogte doordat ze meewerken aan de bekendmaking van het openbaar onderzoek. De deputatie moet immers het openbaar onderzoek over het provinciale plan ook aankondigen via een bericht in het gemeentelijk infoblad (of door aanplakking) en door een bericht op de gemeentelijke website.
J. SCHAUVLIEGE,
Vlaams minister van Omgeving, Natuur en Landbouw
_______
Nota's
(1) Besluit van de Vlaamse Regering van 9 oktober 2015 tot wijziging van artikel 3 en artikel 3/1 van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 mei 2000 tot aanwijzing van de handelingen in de zin van artikel 4.1.1, 5°, artikel 4.4.7, § 2, en artikel 4.7.1, § 2, tweede lid, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening en tot regeling van het vooroverleg met de Vlaamse Bouwmeester, Belgisch Staatsblad 12 november 2015.
(2) Besluit van de Vlaamse Regering van 9 oktober 2015 tot wijziging van artikel 3 en artikel 3/1 van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 mei 2000 tot aanwijzing van de handelingen in de zin van artikel 4.1.1, 5°, artikel 4.4.7, § 2, en artikel 4.7.1, § 2, tweede lid, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening en tot regeling van het vooroverleg met de Vlaamse Bouwmeester, Belgisch Staatsblad 12 november 2015.
(3) Richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging en intrekking van Richtlijn 2001/77/EG en Richtlijn 2003/30/EG.
(4) Decreet van 27 maart 2009 tot aanpassing en aanvulling van het ruimtelijke plannings-, vergunningen- en handhavingsbeleid. MvT, Parl.St. Vl.Parl. 2009-10, stuk 349.
(5) RvS nr. 217.159, 12 januari 2012 respectievelijk RvVb nr. A/2013/0270, 28 mei 2013.
(6) RvS nr. 62.647, 22 oktober 1996 respectievelijk RvS nr. 64.754, 25 februari 1997.
(7) Bijvoorbeeld RvVb nr. A/2014/0504, 29 juli 2014.
(8) Artikel 62 van het decreet van 8 december 2017 houdende wijziging van diverse bepalingen inzake ruimtelijke ordening, milieu en omgeving, Belgisch Staatsblad 20 december 2017, inzonderheid de wijziging van artikel 4.4.1, § 3, van de VCRO.
Raad van state,
afdeling Wetgeving advies 63.760/1/V van 30 juli 2018 over een ontwerp van besluit van de Vlaamse Regering `tot wijziging van diverse besluiten inzake ruimtelijke ordening, ruimtelijke veiligheidsrapportage en milieueffectrapportage'
Op 19 juni 2018 is de Raad van State, afdeling Wetgeving, door de Vlaamse minister van Omgeving, Natuur en Landbouw verzocht binnen een termijn van dertig dagen, van rechtswege verlengd tot 3 augustus 2018,(*) een advies te verstrekken over een ontwerp van besluit van de Vlaamse Regering `tot wijziging van diverse besluiten inzake ruimtelijke ordening, ruimtelijke veiligheidsrapportage en milieueffectrapportage'.
Het ontwerp is door de eerste vakantiekamer onderzocht op 17 juli 2018. De kamer was samengesteld uit Jo BAERT, kamervoorzitter, Jan SMETS en Bert THYS, staatsraden, Bruno PEETERS, assessor, en Wim GEURTS, griffier.
Het verslag is uitgebracht door Pierrot T'KINDT, auditeur.
Het advies, waarvan de tekst hierna volgt, is gegeven op 30 juli 2018.
1. Met toepassing van artikel 84, § 3, eerste lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, heeft de afdeling Wetgeving zich toegespitst op het onderzoek van de bevoegdheid van de steller van de handeling, van de rechtsgrond, alsmede van de vraag of aan de te vervullen vormvereisten is voldaan.
STREKKING EN RECHTSGROND VAN HET ONTWERP
2. Het om advies voorgelegde ontwerpbesluit van de Vlaamse Regering strekt ertoe inhoudelijke of vormelijke wijzigingen met een technisch karakter in verband met het omgevingsrecht aan te brengen in verschillende besluiten van de Vlaamse Regering. Het merendeel van deze wijzigingen heeft betrekking op het besluit van de Vlaamse Regering van 16 juli 2010 `tot bepaling van stedenbouwkundige handelingen waarvoor geen omgevingsvergunning nodig is' (hoofdstuk 6 van het ontwerp). Voorts betreffen deze wijzigingen achtereenvolgens :
-het besluit van de Vlaamse Regering van 14 april 2000 `tot bepaling van de vergunningsplichtige functiewijzigingen' (hoofdstuk 1 van het ontwerp);
- het besluit van de Vlaamse Regering van 5 mei 2000 `tot aanwijzing van de handelingen in de zin van artikel 4.1.1, 5°, artikel 4.4.7, § 2, en artikel 4.7.1, § 2, tweede lid, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening' (hoofdstuk 2 van het ontwerp);
- het besluit van de Vlaamse Regering van 23 mei 2003 `tot bepaling van de handelingen die vrijgesteld zijn van de medewerking van de architect' (hoofdstuk 3 van het ontwerp);
- het besluit van de Vlaamse Regering van 26 januari 2007 `houdende nadere regels inzake de ruimtelijke veiligheidsrapportage' (hoofdstuk 4 van het ontwerp);
- het besluit van de Vlaamse Regering van 3 juli 2009 `tot oprichting van de kapitaalschadecommissies en tot regeling van de kapitaalschadecompensatie ter uitvoering van het decreet grond- en pandenbeleid' (hoofdstuk 5 van het ontwerp);
- het besluit van de Vlaamse Regering van 29 januari 2016 `houdende de uitvoering van het decreet van 7 juni 2013 betreffende het Vlaamse integratie- en inburgeringsbeleid' (hoofdstuk 7 van het ontwerp);
- het besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2017 `betreffende het geïntegreerde planningsproces voor ruimtelijke uitvoeringsplannen, planmilieueffectrapportage, ruimtelijke veiligheidsrapportage en andere effectbeoordelingen' (hoofdstuk 8 van het ontwerp);
- het besluit van de Vlaamse Regering van 30 maart 2018 `tot bepaling van nadere regels voor de opmaak, de vaststelling en de herziening van ruimtelijke beleidsplannen en tot wijziging van diverse besluiten van de Vlaamse Regering in het kader van de regeling van de ruimtelijke beleidsplanning' (hoofdstuk 9 van het ontwerp). (1)
3. Naar het beeld van de erin opgenomen bepalingen is ook de rechtsgrond voor het ontworpen besluit zeer heterogeen. Die rechtsgrond wordt immers geboden door :
- artikel 4.2.1, 6°, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening (hierna: VCRO), voor de wijziging van artikel 2, § 3, 4°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 14 april 2000 (artikel 1 van het ontwerp);
- artikel 4.1.1, 5°, van de VCRO, voor de invoeging van artikel 1/1, 2/2° (lees: "2° /1"),(2) en de wijzigingen van artikel 2 van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 mei 2000 (artikelen 2, 1°, en 3 van het ontwerp);
- artikel 4.4.7, § 2, tweede lid, van de VCRO,(3) voor de invoeging van artikel 1/1, 2/2° en 2/3° (lees: "2° /1 en 2° /2"),(4) en de wijzigingen van artikel 3, § 1, eerste lid, en § 2, eerste lid, van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 mei 2000 (artikelen 2 en 4 van het ontwerp);
- artikel 4, derde lid, van de wet van 20 februari 1939 `op de bescherming van de titel en van het beroep van architect', voor de wijzigingen van artikel 1/1, 3°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 23 mei 2003 (artikel 5 van het ontwerp);
- artikel 4.4.1, § 2, van het decreet van 5 april 1995 `houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid', voor de wijziging van bijlage 2 bij het besluit van de Vlaamse Regering van 26 januari 2007 (artikel 6 van het ontwerp);
- artikel 4.2.3, eerste lid, van de VCRO, voor de wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 16 juli 2010 (artikelen 8 tot 27 van het ontwerp);
- artikel 7, eerste lid, van het decreet van 7 juni 2013 `betreffende het Vlaamse integratie- en inburgeringsbeleid', voor het ontworpen artikel 3, 8°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 29 januari 2016 (artikel 28 van het ontwerp);
- de artikelen 2.2.7, § 2, vijfde lid, 2.2.12, § 2, vijfde lid, en 2.2.18, § 2, vijfde lid, van de VCRO, voor de wijzigingen van de artikelen 7, vijfde lid, en 24 van het besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2017 (artikelen 29 en 30 van het ontwerp);
- artikel 2.1.8, § 2, vierde lid, van de VCRO, voor het ontworpen artikel 25, § 1, derde lid, van het besluit van de Vlaamse Regering van 30 maart 2018 (artikel 31 van het ontwerp);
- artikel 2.1.11, § 2, derde lid, van de VCRO, voor het ontworpen artikel 42, § 1, derde lid, van het besluit van de Vlaamse Regering van 30 maart 2018 (artikel 32 van het ontwerp).
4.1. In het derde lid van de aanhef van het ontwerp wordt verwezen naar artikel 6.1.1 van het decreet van 27 maart 2009 `betreffende het grond- en pandenbeleid', klaarblijkelijk als rechtsgrond voor de actualisering van de verwijzing naar de relevante bepaling van de VCRO in artikel 8, eerste lid, van het besluit van de Vlaamse Regering van 3 juli 2009 (artikel 7 van het ontwerp).
In dit verband moet evenwel worden herinnerd aan de volgende opmerking die de afdeling Wetgeving heeft gemaakt in advies 46.751/1 van 18 juni 2009 over het ontwerp dat heeft geleid tot dat besluit :
"Artikelen 8 en 9 van het ontwerp verplichten de bevoegde overheden om het register van de percelen, bedoeld in artikel 2.2.2, § 1, eerste lid, 7°, van de Vlaamse codex ruimtelijke ordening, te bezorgen aan de betrokken kapitaalschadecommissie.
Op de vraag wat daarvoor de rechtsgrond is, antwoordde de gemachtigde :
`De artt. 8 en 9 regelen het overmaken van noodzakelijke gegevens (i.e. het register van percelen (in gewestelijke, provinciale of gemeentelijke RUP's) waarop een bestemmingswijziging rust die aanleiding kan geven tot een compensatie in de zin van boek 6, titel 2 of 3, van het decreet grond- en pandenbeleid) voor de uitoefening van de decretale taak van de commissies. Deze taak is vervat in art. 6.1.1, §§ 2, eerste lid, van het decreet grond- en pandenbeleid; in casu dient dat artikel samen te worden gelezen met de algemene uitvoeringsbevoegdheid ex art. 20 B.W.H.I. (dat aldus in de aanhef moet worden vermeld)'.
Aangezien het opleggen van die verplichtingen aan de overheden die bevoegd zijn om ruimtelijke uitvoeringsplannen - en plannen van aanleg - vast te stellen, niet rechtstreeks voortvloeit uit de omschrijving van de opdracht van de commissies, kan daarvoor bezwaarlijk rechtsgrond worden gevonden in artikel 6.1.1, § 2, eerste lid, van het decreet van 27 maart 2009, zelfs gelezen in samenhang met artikel 20 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980.
Tenzij daarvoor een andere rechtsgrondbepaling kan worden aangewezen, zullen de betrokken artikelen moeten worden weggelaten."(5)
Deze opmerking geldt evenzeer voor de ontworpen wijziging van artikel 8, eerste lid, van het besluit van de Vlaamse Regering van 3 juli 2009.
4.2. Aan het einde van het vierde lid van de aanhef van het ontwerp wordt verwezen naar artikel 4.4.23, eerste lid, 2°, van de VCRO waarbij aan de Vlaamse Regering wordt opgedragen om een lijst vast te stellen met functiewijzigingen van gebouwen of gebouwencomplexen waarvoor bij de afgifte van een omgevingsvergunning mag worden afgeweken van de bestemmingsvoorschriften, en waarbij de Vlaamse Regering tevens ertoe wordt gemachtigd om voor de betrokken wijzigingen nadere regels en bijkomende voorwaarden - dit zijn andere dan de in punt 1° van het voornoemde lid gestelde voorwaarden - te bepalen.
Die bepaling biedt echter geen rechtsgrond voor enige bepaling van het ontwerp.(6)
ONDERZOEK VAN DE TEKST
ALGEMENE OPMERKING
5. Bij het ontwerp, zoals het aan de Raad van State, afdeling Wetgeving, is voorgelegd, is een "bisnota aan de leden van de Vlaamse Regering" gevoegd, waarin toelichting wordt gegeven bij de inhoud van de ontworpen regeling.
Gelet op het belang van een groot gedeelte van die toelichting voor de beoordeling van de overeenstemming van de ontworpen regeling met het decretale kader, waaronder in het bijzonder de bepalingen die rechtsgrond bieden voor de ontworpen regeling, en om het risico op uiteenlopende interpretaties van die regeling en dus rechtsonzekerheid te vermijden of te temperen, verdient het aanbeveling om de voornoemde nota om te werken tot een verslag aan de Vlaamse Regering, dat samen met het advies van de Raad van State over het ontwerp van het te nemen besluit en met dat besluit zelf in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
BIJZONDERE OPMERKINGEN
Aanhef
6. In de aanhef van het ontwerp moeten de verwijzingen naar de bepalingen die rechtsgrond bieden voor het te nemen besluit, in overeenstemming worden gebracht met hetgeen hiervoor sub 3 tot 4.2 is vermeld.
7. De verwijzingen in de aanhef naar de besluiten van de Vlaamse Regering tot wijziging waarvan het ontwerp strekt, moeten worden aangevuld met een verwijzing naar het besluit van de Vlaamse Regering van 30 maart 2018,(7) dat immers ook tot die besluiten behoort (hoofdstuk 9 van het ontwerp).
Artikel 1
8. Artikel 1 van het ontwerp voorziet in een wijziging van artikel 2, § 3, 4°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 14 april 2000, die onder meer inhoudt dat de vrijstelling van omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen, wat de uitoefening in een woongebouw van een aan wonen vreemde, maar ermee complementaire functie betreft, voortaan (mede) afhankelijk is van de overeenstemming van die complementaire functie met de voorschriften van "gemeentelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen", en niet langer van "ruimtelijke uitvoeringsplannen" in het algemeen.
Daarover om uitleg gevraagd, antwoordde de gemachtigde :
"We stellen vast dat gemeentelijke RUP's zeer gedetailleerd zijn, terwijl provinciale en gewestelijke RUP's dat vaak minder zijn. Vandaar dat we de vrijstelling voor het maken van beperkte nevenfuncties (zoals een advocatenkantoor, een notarispraktijk, een kapperszaak) in een woning in woongebied ook zonder vergunning wilden mogelijk maken in gewestelijke en provinciale RUP's, waar er ongewild strijdigheid met de voorschriften zou kunnen bestaan.
De gedetailleerde voorschriften van een gemeentelijk RUP houden in dat er meer over nagedacht is welke functies de gemeente zou willen zien in woongebied. Indien de complementaire functie strijdig is met deze voorschriften, geldt er geen vrijstelling.
Om gelijkaardige redenen werd in het verleden in meerdere besluiten `plannen van aanleg' al vervangen door `bijzondere plannen van aanleg'."
Hoewel de beoogde wijziging en de toelichting daarbij door de gemachtigde kunnen worden begrepen in het licht van artikel 4.4.1, § 3, eerste en tweede lid, van de VCRO, verdient het niettemin aanbeveling om een voldoende duidelijke situering van die wijziging op te nemen bij de omwerking van de bisnota aan de leden van de Vlaamse Regering - waarin dat aspect bij de bespreking van artikel 1 van het ontwerp vooralsnog onbelicht blijft - in een verslag aan de Vlaamse Regering (zie opmerking 5).
9.1. Het is raadzaam om bij de voormelde wijziging van artikel 2, § 3, 4°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 14 april 2000 het woord "verkavelingen" te vervangen door het woord "verkavelingsvergunningen". Het begrip `verkaveling' wordt in de regel immers het best voorbehouden voor het resultaat van de verwezenlijking van hetzij een verkavelingsvergunning (naar vroeger recht), hetzij een omgevingsvergunning voor het verkavelen van gronden (naar huidig recht).
9.2. Dezelfde opmerking geldt voor de wijziging van artikel 1.4 van het besluit van de Vlaamse Regering van 16 juli 2010 (artikel 8 van het ontwerp).
Artikel 2
10. In de inleidende zin van artikel 2 van het ontwerp moet bij de verwijzing naar de laatste wijziging van artikel 1/1 van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 mei 2000 de datum van het desbetreffende wijzigingsbesluit worden verbeterd in "27" (niet : "25") november 2015.
11. De definitiebepalingen van artikel 2 van het ontwerp moeten in de opsomming van artikel 1/1 van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 mei 2000 worden ingevoegd als punten 2° /1 en 2° /2 (niet: "2/2° " en "2/3° ")(8)(9).
Artikel 4
12. Met betrekking tot de vermelding van "handelingen in het kader van de zones die de gemeente afgebakend heeft voor de uitstrooiing, begraving of bewaring van assen" onder de handelingen van algemeen belang die op zich een ruimtelijk beperkte impact hebben zoals bedoeld in artikel 4.4.7, § 2, van de VCRO, moet de verwijzing aan het einde van het ontworpen artikel 3, § 1, eerste lid, 15°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 mei 2000 (artikel 4, 2°, van het ontwerp) kennelijk worden verruimd tot het volledige "artikel 24, § 1, vierde lid" van het decreet van 16 januari 2004 `op de begraafplaatsen en de lijkbezorging', zonder specificatie van de punten "1° en 2° ". Ook aan het einde van het resterende punt 3° van het vierde lid wordt immers melding gemaakt van "een door de gemeenteraad afgebakende andere plaats dan de begraafplaats".
13.1. Met betrekking tot "de aanleg, wijziging of uitbreiding van gebouwen die aansluiten bij en in functie staan van bestaande, vergunde of hoofdzakelijk vergunde sportterreinen of sportinfrastructuur" wordt in het ontworpen artikel 3, § 2, eerste lid, 16°, b) en c), van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 mei 2000 (artikel 4, 5°, van het ontwerp) een onderscheid gemaakt al naargelang er al dan niet reeds vergunde of vergund geachte gebouwen aanwezig zijn. Is dat niet het geval, dan "blijft de totale grondoppervlakte van het nieuwe gedeelte beperkt tot maximaal 100 vierkante meter en het bouwvolume tot maximaal 300 kubieke meter". Is dat wel het geval, dan "worden de oppervlakte en het bouwvolume maximaal met 20 % vermeerderd ten opzichte van de op 1 april 2018 bestaande, vergunde of vergund geachte oppervlakte en bouwvolume".
De onderdelen b) en c) van het ontworpen artikel 3, § 2, eerste lid, 16°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 mei 2000 zijn naar hun inhoud te beschouwen als alternatieve voorwaarden voor de toepassing van deze bepaling. Die toepassing kan dan ook niet afhankelijk worden gesteld van de vervulling van élk van die voorwaarden, zoals nochtans gebeurt aan het einde van de inleidende zin van het bedoelde punt.
13.2. Voorts valt het verschillende alternatief op voor het vereiste van een (volledige) vergunning, waarin de steller van het ontwerp voorziet, enerzijds, wat de voorgeschreven binding van de beoogde handelingen met bestaande sportterreinen of sportinfrastructuur betreft - waarvoor dat alternatief bestaat in het criterium van het "hoofdzakelijk vergunde" karakter van die terreinen of infrastructuur - en, anderzijds, wat de voorwaarden van de reeds genoemde onderdelen b) en c) betreft - waarvoor dan weer de "vergund geachte" aard van al dan niet reeds aanwezige gebouwen mede de maatstaf is.
Dit verschilpunt verdient duiding, ten minste in het op te stellen verslag aan de Vlaamse Regering (zie opmerking 5).
13.3. Ten slotte heeft het aldus ingevulde onderscheid tussen de beoogde handelingen tot gevolg dat de potentiële "vermeerdering" kan variëren, niet alleen afhankelijk van de aan- of afwezigheid van vergunde of vergund geachte gebouwen op zich, maar tevens van de omvang van dergelijke reeds opgetrokken gebouwen. De mogelijke toename van bestaande vergunde of vergund geachte gebouwen kan daardoor groter of kleiner zijn dan bij totale afwezigheid van zodanige gebouwen, naarmate door de toepassing van het maximale vermeerderingspercentage dat voor deze gebouwen is bepaald in onderdeel c) van het ontworpen artikel 3, § 2, eerste lid, 16°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 mei 2000, al dan niet de maxima worden overschreden die in onderdeel b) van datzelfde punt zijn bepaald.
Het komt de afdeling Wetgeving dan ook voor dat de onderdelen b) en c) van het ontworpen artikel 3, § 2, eerste lid, 16°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 mei 2000 in hun onderlinge verhouding niet consistent zijn en dat daardoor de vraag kan rijzen of het gemaakte onderscheid bestaanbaar is met het grondwettelijke beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie. Het is raadzaam dat de steller van het ontwerp dit punt van het ontwerp opnieuw in overweging neemt of ten minste in het op te stellen verslag aan de Vlaamse Regering (zie opmerking 5) duidelijk maakt welke redelijke verantwoording voor het gemaakte onderscheid voorhanden is.
13.4.1. Ook verdient de referentiedatum van 1 april 2018 die in het ontworpen artikel 3, § 2, eerste lid, 16°, c), van het besluit van de Vlaamse Regering van 5mei 2000 is bepaald, in het voornoemde verslag aan de Vlaamse Regering een nadere verantwoording in het licht van het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie.
13.4.2. Dezelfde opmerking geldt voor de vaststelling van dezelfde referentiedatum in het ontworpen artikel 3, § 2, eerste lid, 18°, b), van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 mei 2000.
Artikel 5
14. In de inleidende zin van artikel 5 van het ontwerp moet mede worden verwezen naar de wijziging van artikel 1/1, 3°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 23 mei 2003 bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 juli 2010.
15. Artikel 5, 1°, van het ontwerp dient als volgt te worden geredigeerd :
"in punt d) wordt tussen de woorden `veranda of' en het woord `overdekt' de zinsnede `een soortgelijke constructie die bestaat uit minstens 75 % glas of doorzichtig materiaal of een' ingevoegd."
Artikel 10
16.1. In artikel 10 van het ontwerp wordt het best gespecificeerd dat met dit artikel een wijziging wordt aangebracht in de inleidende zin van de erin genoemde bepaling van het besluit van de Vlaamse Regering van 16 juli 2010.
16.2. Eenzelfde opmerking geldt voor de artikelen 11, 12, 17, 20 en 26, 1°, van het ontwerp.
17.1. De bij artikel 10 van het te nemen besluit te verrichten opheffing van de woorden "stedenbouwkundige vergunning of" dient te worden uitgebreid met het woord "een".(10)
17.2. Dezelfde opmerking geldt voor de artikelen 11, 12, 15, 17 en 20 van het ontwerp.
Artikel 16
18. Artikel 16 van het ontwerp strekt tot de vervanging van artikel 7.1 van het besluit van de Vlaamse Regering van 16 juli 2010. Bij de eerste zin van het eerste lid van het ontworpen artikel 7.1 wordt voorzien in een vrijstelling van omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen, namelijk voor tijdelijke handelingen die nodig zijn voor de uitvoering - op de nader omschreven locaties - van vergunde handelingen, meldingsplichtige handelingen waarvan akte is genomen of van vergunning vrijgestelde handelingen. In de tweede zin van hetzelfde lid wordt bepaald dat tijdelijke handelingen die nodig zijn om de van vergunning vrijgestelde handelingen uit te voeren, niet langer dan een jaar mogen duren. Bij het tweede lid van het ontworpen artikel 7.1 wordt ook de tijdelijke plaatsing van verplaatsbare constructies tijdens de uitvoering van vergunde verbouwingen of herbouwingen van gebouwen, meldingsplichtige verbouwingen of herbouwingen waarvan akte is genomen of van vergunning vrijgestelde verbouwingen, vrijgesteld van de voornoemde omgevingsvergunning onder de opgesomde voorwaarden. Eén van die voorwaarden, bepaald in het punt 2° van de desbetreffende opsomming, is dat de constructies niet langer dan twee jaar worden geplaatst in geval van vergunde of meldingsplichtige verbouwingen of herbouwingen en niet langer dan een jaar in geval van verbouwingen die vrijgesteld zijn van vergunning.
Het ontworpen artikel 7.1 van het besluit van de Vlaamse Regering van 16 juli 2010 heeft aldus een verschillende behandeling tot gevolg al naargelang vergunde of meldingsplichtige handelingen dan wel van vergunning vrijgestelde handelingen aanleiding geven tot de bedoelde tijdelijke handelingen en plaatsing.(11)
Zo een verschillende behandeling moet kunnen worden verantwoord in het licht van het grondwettelijke beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie. Voor zover de steller van het ontwerp het onderscheid kan verantwoorden, verdient het wederom aanbeveling om die op te nemen bij de bespreking van het ontworpen artikel 7.1 van het besluit van de Vlaamse Regering van 16 juli 2010 in het verslag aan de Vlaamse Regering bij het te nemen besluit (zie opmerking 5).
Artikel 20
19. In artikel 20 van het ontwerp schrijve men dat artikel 8.4, eerste lid, van het besluit van de Vlaamse Regering van 16 juli 2010 is vervangen (niet: "gewijzigd") bij het besluit van de Vlaamse Regering van 17 maart 2017.
Artikel 30
20. Artikel 30 van het ontwerp strekt tot wijziging van de tweede zin van artikel 24 van het besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2017.
Die zin bevat, zoals blijkt uit het artikel waarvan hij deel uitmaakt, een overgangsmaatregel met uitwerking tot 1 juni 2018. Aangezien die zin bijgevolg niet meer kan worden toegepast, is de ontworpen wijziging ervan doelloos.
Artikel 30 van het ontwerp moet dan ook worden weggelaten.
Artikel 31
21. In artikel 31 van het ontwerp dient de vermelding van het opschrift van het te wijzigen besluit van de Vlaamse Regering van 30 maart 2018 te worden aangevuld met de woorden "en tot wijziging van diverse besluiten van de Vlaamse Regering in het kader van de regeling van de ruimtelijke beleidsplanning".
De griffier,
Wim GEURTS
De voorzitter,
Jo BAERT
_______
Nota's
(*) Deze verlenging vloeit voort uit artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, in fine, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, waarin wordt bepaald dat deze termijn van rechtswege verlengd wordt met vijftien dagen wanneer hij begint te lopen tussen 15 juli en 31 juli of wanneer hij verstrijkt tussen 15 juli en 15 augustus.
(1) Hierna wordt naar de voornoemde besluiten van de Vlaamse Regering nog slechts verwezen met vermelding van de datum en niet meer van het opschrift ervan.
(2) Voor zover het bij die bepaling gedefinieerde begrip `dienstenzone' wordt gebruikt in het ontworpen artikel 2, 14°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 mei 2000 (artikel 3, 2°, partim, van het ontwerp).
(3) Het gaat specifiek om de eerste zin van dat lid. De machtiging in de tweede zin van het lid krijgt uitvoering in artikel 3, § 3, van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 mei 2000, waarvoor het voorliggende ontwerp niet in enige wijziging voorziet.
(4) Voor zover de bij die bepalingen gedefinieerde begrippen `dienstenzone' en `erkende sportclub' worden gebruikt in respectievelijk punt b) van de ontworpen paragraaf 2, eerste lid, 3°, en punt a) van de ontworpen paragraaf 2, eerste lid, 17°, 18° en 19°, van artikel 3 van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 mei 2000 (artikel 4, 3° en 5°, partim, van het ontwerp).
(5) Adv.RvS 46.751/1 van 18 juni 2009 over een ontwerp dat heeft geleid tot het besluit van de Vlaamse Regering van 3 juli 2009 `tot oprichting van de kapitaalschadecommissies en tot regeling van de kapitaalschadecompensatie ter uitvoering van het decreet grond- en pandenbeleid', p. 3, nr. 2.
(6) Aan de desbetreffende VCRO-bepaling wordt uitvoering gegeven bij het besluit van de Vlaamse Regering van 28 november 2003 `tot vaststelling van de lijst van toelaatbare zonevreemde functiewijzigingen', waarop geen enkele bepaling van het ontwerp betrekking heeft.
(7) Die aanvulling dient te gebeuren met een lid dat wordt ingevoegd tussen het lid van de aanhef dat verwijst naar het besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2017 en het lid dat verwijst naar het advies van de inspecteur van Financiën.
(8) Zie de inleidende (sub)zinnen in artikel 2, 1° en 2°, van het ontwerp. A fortiori kan het niet tweemaal gaan om een punt 2/2°, zoals het geval is in de desbetreffende ontworpen bepalingen zelf.
(9) Beginselen van de wetgevingstechniek. Handleiding voor het opstellen van wetgevende en reglementaire teksten, Raad van State, 2008, formule F 4-2-6-2, te raadplegen op de internetsite van de Raad van State (www.raadvst-consetat.be); Omzendbrief VR/2014/4 van 9 mei 2014 betreffende de wetgevingstechniek, aanwijzingen 198, 1°, a) en 200, 3°, b).
(10) Zodat de gewijzigde bepaling zal aanvangen met de woorden "Een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen".
(11) Wat het eerste lid van het voornoemde artikel betreft, volgt die verschillende behandeling uit de vergelijking van de termijn bepaald in de tweede zin van dat lid met de vervaltermijnen voorgeschreven bij artikel 99, § 1, desgevallend gelezen in samenhang met artikel 112, tweede lid, van het decreet van 25 april 2014 `betreffende de omgevingsvergunning'. Wat het tweede lid van het voornoemde artikel betreft, vloeit de verschillende behandeling voort uit punt 2° van dat lid.
28 SEPTEMBER 2018. - Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van diverse besluiten inzake ruimtelijke ordening, ruimtelijke veiligheidsrapportage en milieueffectrapportage
DE VLAAMSE REGERING,
Gelet op de wet van 20 februari 1939 op de bescherming van de titel en van het beroep van de architect, artikel 4, derde lid;
Gelet op het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, artikel 4.4.1, § 2, ingevoegd bij het decreet van 18 december 2002 en vervangen bij het decreet van 1 juli 2016;
Gelet op het decreet van 27 maart 2009 betreffende het grond- en pandenbeleid, artikel 6.1.1;
Gelet op de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, artikel 1.1.5, eerste lid, artikel 2.1.8, § 2, vierde lid, vervangen bij het decreet van 8 december 2017, artikel 2.1.11, § 2, derde lid, vervangen bij het decreet van 8 december 2017, artikel 2.2.7, § 2, vijfde lid, artikel 2.2.12, § 2, vijfde lid, en artikel 2.2.18, § 2, vijfde lid, ingevoegd bij het decreet van 1 juli 2016, artikel 4.1.1, 5°, artikel 4.2.1, 6°, artikel 4.2.3, eerste lid, en artikel 4.4.7, § 2, tweede lid, vervangen bij het decreet van 11 mei 2012;
Gelet op het decreet van 7 juni 2013 betreffende het Vlaamse integratie- en inburgeringsbeleid, artikel 7, eerste lid;
Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 14 april 2000 tot bepaling van de vergunningsplichtige functiewijzigingen;
Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van 5 mei 2000 tot aanwijzing van de handelingen in de zin van artikel 4.1.1, 5°, artikel 4.4.7, § 2, en artikel 4.7.1, § 2, tweede lid, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening;
Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van 23 mei 2003 tot bepaling van de handelingen die vrijgesteld zijn van de medewerking van de architect;
Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 26 januari 2007 houdende nadere regels inzake de ruimtelijke veiligheidsrapportage;
Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 3 juli 2009 tot oprichting van de kapitaalschadecommissies en tot regeling van de kapitaalschadecompensatie ter uitvoering van het decreet grond- en pandenbeleid;
Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 16 juli 2010 tot bepaling van stedenbouwkundige handelingen waarvoor geen omgevingsvergunning nodig is;
Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 29 januari 2016 houdende de uitvoering van het decreet van 7 juni 2013 betreffende het Vlaamse integratie- en inburgeringsbeleid;
Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2017 betreffende het geïntegreerde planningsproces voor ruimtelijke uitvoeringsplannen, planmilieueffectrapportage, ruimtelijke veiligheidsrapportage en andere effectbeoordelingen;
Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 30 maart 2018 tot bepaling van nadere regels voor de opmaak, de vaststelling en de herziening van ruimtelijke beleidsplannen en tot wijziging van diverse besluiten van de Vlaamse Regering in het kader van de regeling van de ruimtelijke beleidsplanning;
Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 10 januari 2018;
Gelet op advies 63.760/1/V van de Raad van State, gegeven op 30 juli 2018, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Op voorstel van de Vlaamse minister van Omgeving, Natuur en Landbouw;>
Na beraadslaging,
Besluit :
HOOFDSTUK 1. - Wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 14 april 2000 tot bepaling van de vergunningsplichtige functiewijzigingen
Artikel 1. In artikel 2, § 3, 4°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 14 april 2000 tot bepaling van de vergunningsplichtige functiewijzigingen, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 17 juli 2015 en 27 november 2015, wordt de zinsnede "ruimtelijke uitvoeringsplannen, plannen van aanleg, verkavelingsvergunningen, of omgevingsvergunningen voor het verkavelen van gronden" vervangen door de zinsnede "gemeentelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen, bijzondere plannen van aanleg, minder dan vijftien jaar oude verkavelingsvergunningen of minder dan vijftien jaar oude omgevingsvergunningen voor het verkavelen van gronden".
HOOFDSTUK 2. - Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 mei 2000 tot aanwijzing van de handelingen in de zin van artikel 4.1.1, 5°, artikel 4.4.7, § 2, en artikel 4.7.1, § 2, tweede lid, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening
Art. 2. In artikel 1/1 van het besluit van de Vlaamse regering van 5 mei 2000 tot aanwijzing van de handelingen in de zin van artikel 4.1.1, 5°, artikel 4.4.7, § 2, en artikel 4.7.1, § 2, tweede lid, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 20 juli 2012 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 27 november 2015, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° een punt 2° /1° wordt ingevoegd, dat luidt als volgt :
"2° /1 dienstenzone: een zone op openbaar domein bestemd om weggebruikers ten dienste te staan met infrastructuur zoals parkeer-, picknick- of rustplekken, sanitair, restaurants, tankstations, laadpalen, hotels of motels;";
2° een punt 2° /2 wordt ingevoegd, dat luidt als volgt :
"2° /2 erkende sportclub : een sportclub met openbaar karakter, die aan een van volgende voorwaarden voldoet :
a) ze is aangesloten bij een erkende sportfederatie als bedoeld in het decreet van 10 juni 2016 houdende de erkenning en subsidiëring van de georganiseerde sportsector;
b) ze is erkend door het lokaal bestuur;".
Art. 3. In artikel 2 van hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 25 november 2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° er wordt een punt 4° /1 ingevoegd, dat luidt als volgt :
"4° /1 de warmte- en koudenetleidingen die bedoeld zijn voor het openbaar distributienet, met inbegrip van de bijbehorende infrastructuur, zoals warmteoverdrachtstations, pompgebouwen, aftakstations en andere;";
2° er worden een punt 14° en een punt 15° toegevoegd, die luiden als volgt :
"14° de dienstenzones langs wegen;
15° de gemeentelijke of intergemeentelijke begraafplaatsen.".
Art. 4. In artikel 3 van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 20 juli 2012 en gewijzigd bij de besluiten de Vlaamse Regering van 9 oktober 2015 en 27 november 2015, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in paragraaf 1, eerste lid, wordt een punt 8° /1 ingevoegd, dat luidt als volgt :
"8° /1 de aanleg, wijziging of uitbreiding van ondergrondse warmte- en koudenetleidingen die bedoeld zijn voor het openbaar distributienet, en de bijbehorende kleinschalige infrastructuur, zoals toezichtsputten, pompputten, ontluchters en voedings- en schakelkasten;";
2° aan paragraaf 1, eerste lid, wordt een punt 15° toegevoegd, dat luidt als volgt :
"15° handelingen in het kader van de zones die de gemeente afgebakend heeft voor de uitstrooiing, begraving of bewaring van assen, vermeld in artikel 24, § 1, vierde lid, van het decreet van 16 januari 2004 op de begraafplaatsen en lijkbezorging.";
3° in paragraaf 2, eerste lid, 3°, wordt punt b) vervangen door wat volgt :
"b) dienstenzones langs autosnelwegen";
4° in paragraaf 2, eerste lid, wordt een punt 8° /1 ingevoegd, dat luidt als volgt :
"8° /1 de aanleg, wijziging of uitbreiding van ondergrondse of bovengrondse warmte- en koudenetleidingen die bedoeld zijn voor het openbaar distributienet, en de aanhorigheden met het oog op de exploitatie, zoals warmteoverdrachtstations, pompgebouwen en aftakstations;";
5° aan paragraaf 2, eerste lid, worden een punt 15° tot en met 18° toegevoegd, die luiden als volgt :
"15° de wijziging of uitbreiding van een opvangcentrum voor wilde dieren als vermeld in artikel 1, 13°, van het Soortenbesluit van 15 mei 2009, en van een dierenasiel als vermeld in artikel 3, 3, van de wet van 14 augustus 1986 betreffende de bescherming en het welzijn der dieren;
16° de aanleg, wijziging of uitbreiding van gebouwen die aansluiten bij en in functie staan van bestaande, vergunde of hoofdzakelijk vergunde sportterreinen of sportinfrastructuur, als aan al de volgende voorwaarden is voldaan :
a) de sportactiviteit wordt op regelmatige basis georganiseerd door een erkende sportclub;
b) naar gelang het geval worden de volgende maximale oppervlakte en bouwvolume in acht genomen :
1) als er nog geen vergunde of hoofdzakelijk vergunde gebouwen aanwezig zijn, blijft de grondoppervlakte van het nieuwe gedeelte beperkt tot maximaal 100 vierkante meter en het bouwvolume tot maximaal 300 kubieke meter;
2) als er reeds vergunde of hoofdzakelijk vergunde gebouwen aanwezig zijn, worden de oppervlakte en het bouwvolume maximaal met 20 % vermeerderd ten opzichte van de op 1 april 2018 bestaande, vergunde of hoofdzakelijk vergunde oppervlakte en bouwvolume. Als de op deze wijze berekende oppervlakte kleiner is dan 100 vierkante meter, kan een totale bijkomende oppervlakte tot 100 vierkante meter vergund worden. Als het op deze wijze berekende bouwvolume kleiner is dan 300 kubieke meter, kan een totaal bijkomend bouwvolume tot 300 kubieke meter vergund worden;
17° de aanleg, wijziging of uitbreiding van constructies, niet zijnde gebouwen, die aansluiten bij en in functie staan van bestaande, vergunde of hoofdzakelijk vergunde sportterreinen of sportinfrastructuur, als aan al de volgende voorwaarden is voldaan :
a) de sportactiviteit wordt op regelmatige basis georganiseerd door een erkende sportclub;
b) de constructies zijn niet hoger dan 15 meter;
c) de constructies zijn niet groter dan 200 vierkante meter;
18° de aanleg, wijziging of uitbreiding van sportterreinen die aansluiten bij en in functie staan van bestaande, vergunde of hoofdzakelijk vergunde sportterreinen of sportinfrastructuur, als aan al de volgende voorwaarden is voldaan :
a) de sportactiviteit wordt op regelmatige basis georganiseerd door een erkende sportclub;
b) bij de aanleg, wijziging of uitbreiding wordt de oppervlakte van de sportterreinen maximaal met 20 % vermeerderd ten opzichte van de op 1 april 2018 bestaande, vergunde of hoofdzakelijk vergunde oppervlakte van de sportterreinen en sportinfrastructuur. Als de op deze wijze berekende oppervlakte kleiner is dan 500 vierkante meter, kan een totale bijkomende oppervlakte tot 500 vierkante meter vergund worden. Als de op deze wijze berekende oppervlakte groter is dan 3000 vierkante meter, kan slechts een totale bijkomende oppervlakte tot 3000 vierkante meter vergund worden.".
HOOFDSTUK 3. - Wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 23 mei 2003 tot bepaling van de handelingen die vrijgesteld zijn van de medewerking van de architect
Art. 5. In artikel 1/1, 3°, van het besluit van de Vlaamse regering van 23 mei 2003 tot bepaling van de handelingen die vrijgesteld zijn van de medewerking van de architect, vernummerd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 29 mei 2009 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 juli 2010, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in punt d) wordt tussen de woorden "veranda of" en het woord "overdekt" de zinsnede "een soortgelijke constructie die bestaat uit minstens 75 % glas of doorzichtig materiaal of een" ingevoegd;
2° een punt e) wordt toegevoegd, dat luidt als volgt: "e) een technische cabine.".
HOOFDSTUK 4. - Wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 26 januari 2007 houdende nadere regels inzake de ruimtelijke veiligheidsrapportage
Art. 6. In bijlage 2 bij het besluit van de Vlaamse Regering van 26 januari 2007 houdende nadere regels inzake de ruimtelijke veiligheidsrapportage, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2017, wordt de zinsnede "Seveso-inrichting aanwezig in plangebied?" vervangen door de zinsnede "Seveso-inrichting aanwezig of mogelijk in plangebied?".
HOOFDSTUK 5. - Wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 3 juli 2009 tot oprichting van de kapitaalschadecommissies en tot regeling van de kapitaalschadecompensatie ter uitvoering van het decreet grond- en pandenbeleid
Art. 7. In artikel 8, eerste lid, van het besluit van de Vlaamse Regering van 3 juli 2009 tot oprichting van de kapitaalschadecommissies en tot regeling van de kapitaalschadecompensatie ter uitvoering van het decreet grond- en pandenbeleid wordt de zinsnede "artikel 2.2.2, § 1, eerste lid, 7° " vervangen door de zinsnede "artikel 2.2.5, § 1, eerste lid, 9° ".
HOOFDSTUK 6. - Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 16 juli 2010 tot bepaling van stedenbouwkundige handelingen waarvoor geen omgevingsvergunning nodig is
Art. 8. In artikel 1.4 van het besluit van de Vlaamse Regering van 16 juli 2010 tot bepaling van stedenbouwkundige handelingen waarvoor geen omgevingsvergunning nodig is, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 27 november 2015 en 15 juli 2016, worden de woorden "verkavelingen of omgevingsvergunningen voor het verkavelen van gronden" vervangen door de woorden "minder dan vijftien jaar oude verkavelingsvergunningen of minder dan vijftien jaar oude omgevingsvergunningen voor het verkavelen van gronden".
Art. 9. In artikel 1.6, eerste lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 15 juli 2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° aan punt 1° wordt de zinsnede ", alsook in de bedding van deze waterlopen" toegevoegd;
2° in punt 3° wordt de zinsnede "artikel 3, § 2, 43° " vervangen door de zinsnede "artikel 3, § 2, 43bis° ".
Art. 10. In de inleidende zin van artikel 4.2 van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 15 juli 2016, worden de woorden "stedenbouwkundige vergunning of een" opgeheven.
Art. 11. In de inleidende zin van artikel 4.3 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 15 juli 2016, worden de woorden "stedenbouwkundige vergunning of een" opgeheven.
Art. 12. In de inleidende zin van artikel 5.3 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 15 juli 2016, worden de woorden "stedenbouwkundige vergunning of een" opgeheven.
Art. 13. Aan artikel 6.1, 1°, van hetzelfde besluit, wordt een punt d) toegevoegd, dat luidt als volgt:
"d) ze liggen niet op openbaar domein;".
Art. 14. In artikel 6.2, eerste lid, 3°, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 15 juli 2016, worden de woorden "die de aard en de functie van het terrein niet wijzigen" geschrapt.
Art. 15. In artikel 6.3 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 15 juli 2016, worden de woorden "stedenbouwkundige vergunning of een" opgeheven.
Art. 16. Artikel 7.1 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 27 november 2015 en 15 juli 2016, wordt vervangen door wat volgt :
"Art. 7.1. Een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen is niet nodig voor tijdelijke handelingen die nodig zijn om vergunde handelingen, meldingsplichtige handelingen waarvan akte is genomen of van vergunning vrijgestelde handelingen uit te voeren als die tijdelijke handelingen plaatsvinden op openbaar domein, op het goed of binnen de werkstrook die afgebakend is in de omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen of in de meldingsakte. De tijdelijke handelingen die nodig zijn om de van vergunning vrijgestelde handelingen uit te voeren, mogen niet langer dan een jaar duren.
Een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen is niet nodig voor de tijdelijke plaatsing van verplaatsbare constructies tijdens de uitvoering van vergunde verbouwingen of herbouwingen van gebouwen, meldingsplichtige verbouwingen of herbouwingen waarvan akte is genomen of van vergunning vrijgestelde verbouwingen als aan al de volgende voorwaarden is voldaan :
1° de constructies worden gebruikt om functies in onder te brengen die door de uitvoering van de handelingen niet meer kunnen plaatsvinden in de te verbouwen of herbouwen gebouwen;
2° de constructies worden niet langer dan twee jaar geplaatst in geval van vergunde of meldingsplichtige verbouwingen of herbouwingen en niet langer dan een jaar in geval van verbouwingen die vrijgesteld zijn van vergunning;
3° de maximale hoogte is beperkt tot 3,5 meter;
4° bij plaatsing op een goed dat niet tot het openbaar domein behoort, wordt de constructie op minimaal twee meter afstand van de zijdelingse en van de achterste perceelsgrens geplaatst;
5° de constructies worden verwijderd binnen dertig dagen nadat de verbouwde of herbouwde gebouwen in gebruik zijn genomen.".
Art. 17. In de inleidende zin van artikel 7.5 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 15 juli 2016, worden de woorden "stedenbouwkundige vergunning of een" opgeheven.
Art. 18. In artikel 8.2 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 17 januari 2014 en 15 juli 2016, wordt punt 4°, opgeheven door het besluit van de Vlaamse Regering van 15 juli 2016, opnieuw opgenomen in de volgende lezing :
"4° de handelingen betreffen niet het slopen of verwijderen van gebouwen, met uitzondering van het slopen of verwijderen, vermeld in hoofdstuk 13.".
Art. 19. Aan artikel 8.3 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 27 november 2015, wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt :
"Een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen is niet nodig voor de aanleg van leidingen van militair strategisch belang en hun aanhorigheden.".
Art. 20. In de inleidende zin van artikel 8.4, eerste lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 17 januari 2014 en vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 17 maart 2017, worden de woorden "stedenbouwkundige vergunning of een" opgeheven.
Art. 21. In artikel 10 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 26 november 2010, 27 november 2015 en 15 juli 2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in punt 1° wordt het getal "150" vervangen door het getal "300" en worden de woorden "of wijziging" geschrapt;
2° punt 2° wordt vervangen door wat volgt :
"2° het geheel of gedeeltelijk wijzigen van een bestaande verharding. De vrijstelling geldt niet als de bestaande weg een aardeweg, grindweg, steengruisweg of kasseiweg is of als de bestaande weg een waterdoorlatend karakter heeft;";
3° in punt 4° worden de woorden "aardgas en andere nutsvoorzieningen" vervangen door de zinsnede "aardgas, warmte- en koudenetleidingen en andere nutsvoorzieningen".
Art. 22. In artikel 11.5, 1°, van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 15 juli 2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° de woorden "op dezelfde plaats" worden opgeheven;
2° een zin wordt toegevoegd, die luidt als volgt: "De vervanging gebeurt op dezelfde plaats of onmiddellijk aansluitend bij de vergunde pyloon of mast, waarbij de nieuwe afstanden tot de perceelsgrenzen niet kleiner zijn dan de bestaande afstand tot de dichtstbijzijnde perceelsgrens.".
Art. 23. In artikel 11.9 van hetzelfde besluit worden de woorden "handelingen niet niet voor komen" vervangen door de woorden "handelingen niet voor komen".
Art. 24. In artikel 12.1 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 27 november 2015 en 15 juli 2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in punt 4° wordt het woord "bestaande" opgeheven en worden de woorden "en de bijbehorende technische installatie ondergronds geplaatst wordt of onmiddellijk aansluit bij de pyloon of mast" opgeheven;
2° aan punt 5° wordt de zinsnede ", met een maximaal volume van dertig kubieke meter per openbare telecommunicatie-operator" toegevoegd;
3° punt 8° wordt vervangen door wat volgt :
"8° de plaatsing op de grond van installaties met een maximale hoogte van vijf meter, en de bij deze installaties horende ondergrondse constructies waarbij het maximaal bovengronds volume per openbare telecommunicatie-operator als volgt bedraagt :
a) drie kubieke meter als het hoogste punt van de hoogste antenne lager is dan 15 meter boven het maaiveld;
b) vijf kubieke meter als het hoogste punt van de hoogste antenne lager is dan 25 meter boven het maaiveld;
c) tien kubieke meter als het hoogste punt van de hoogste antenne lager is dan 35 meter boven het maaiveld;
d) dertig kubieke meter als het hoogste punt van de hoogste antenne hoger is dan 35 meter boven het maaiveld;";
4° een punt 9° wordt toegevoegd, dat luidt als volgt :
"9° de plaatsing op openbaar domein van installaties met een maximaal volume van dertig kubieke meter per openbare telecommunicatie-operator en met een maximale hoogte van vijf meter.".
Art. 25. Artikel 12.3 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 27 november 2015 en 15 juli 2016, wordt vervangen door wat volgt :
"Art. 12.3. Een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen is niet nodig voor de plaatsing van allerlei installaties met betrekking tot zend- en ontvangstinstallaties voor telecommunicatie als voldaan is aan al de volgende voorwaarden :
1° het betreft geen gebouwen of delen van gebouwen;
2° de plaatsing gebeurt op daken;
3° de hoogte van de installaties op elk punt boven de dakrand is kleiner dan de afstand tot de dakrand of tot minstens één van de in een bepaalde richting gelegen dakranden van het gebouw en de aangrenzende gebouwen;
4° de maximale hoogte van de installaties is beperkt tot vijf meter boven de dakrand van het dak waarop de installaties zich bevinden.".
Art. 26. In artikel 12.4 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 15 juli 2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in de inleidende zin van het eerste lid worden de woorden "stedenbouwkundige vergunning of" opgeheven;
2 er wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt :
"Een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen is niet nodig voor de plaatsing van ondergrondse technische installaties en van ondergrondse leidingen en communicatiekabels naar zend- en ontvangstinstallaties voor telecommunicatie.".
Art. 27. In artikel 12/1.1 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 15 juli 2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° de woorden "stedenbouwkundige vergunning of" worden opgeheven;
2° punt 2° wordt vervangen door wat volgt :
"2° de aard van het terrein kan wijzigen, maar de functie van het terrein wijzigt niet;";
3° in punt 3° wordt tussen het woord "het" en de woorden "volume van" het woord "totale" ingevoegd.
Art. 28. In hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 14 juli 2017, wordt een artikel 13.3 ingevoegd, dat luidt als volgt :
"Art. 13.3. Een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen is niet nodig voor de volledige afbraak of volledige bovengrondse afbraak van een bestaande pyloon of mast en aanhorigheden zoals leidingen en omvormingsstations."."
HOOFDSTUK 7. - Wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 29 januari 2016 houdende de uitvoering van het decreet van 7 juni 2013 betreffende het Vlaamse integratie- en inburgeringsbeleid
Art. 29. In artikel 3 van het besluit van de Vlaamse Regering van 29 januari 2016 houdende de uitvoering van het decreet van 7 juni 2013 betreffende het Vlaamse integratie- en inburgeringsbeleid, wordt punt 8° vervangen door wat volgt :
"8° Omgeving.".
HOOFDSTUK 8. - Wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2017 betreffende het geïntegreerde planningsproces voor ruimtelijke uitvoeringsplannen, planmilieueffectrapportage, ruimtelijke veiligheidsrapportage en andere effectbeoordelingen
Art. 30. In artikel 7, vijfde lid, van het besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2017 betreffende het geïntegreerde planningsproces voor ruimtelijke uitvoeringsplannen, planmilieueffectrapportage, ruimtelijke veiligheidsrapportage en andere effectbeoordelingen, worden de woorden "of met een beveiligde zending" vervangen door de zinsnede ", schriftelijk of digitaal".
HOOFDSTUK 9. - Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 30 maart 2018 tot bepaling van nadere regels voor de opmaak, de vaststelling en de herziening van ruimtelijke beleidsplannen en tot wijziging van diverse besluiten van de Vlaamse Regering in het kader van de regeling van de ruimtelijke beleidsplanning
Art. 31. Aan artikel 25, § 1, van het besluit van de Vlaamse Regering van 30 maart 2018 tot bepaling van nadere regels voor de opmaak, de vaststelling en de herziening van ruimtelijke beleidsplannen en tot wijziging van diverse besluiten van de Vlaamse Regering in het kader van de regeling van de ruimtelijke beleidsplanning, wordt een derde lid toegevoegd, dat luidt als volgt :
"De deputatie brengt het departement vóór de aanvang van het openbaar onderzoek schriftelijk, analoog of digitaal, op de hoogte van de voorlopige vaststelling en de startdatum van het openbaar onderzoek.".
Art. 32. Aan artikel 42, § 1, van hetzelfde besluit, wordt een derde lid toegevoegd dat luidt als volgt :
"Het college van burgemeester en schepenen brengt het departement, de deputatie en de colleges van burgemeester en schepenen van de aangrenzende gemeenten vóór de aanvang van het openbaar onderzoek schriftelijk, analoog of digitaal, op de hoogte van de voorlopige vaststelling en de startdatum van het openbaar onderzoek.".
HOOFDSTUK 10. - Slotbepaling
Art. 33. De Vlaamse minister, bevoegd voor de ruimtelijke ordening, en de Vlaamse minister, bevoegd voor het leefmilieu en het waterbeleid, zijn, ieder wat hem of haar betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 28 september 2018.
De minister-president van de Vlaamse Regering,
G. BOURGEOIS
De Vlaamse minister van Omgeving, Natuur en Landbouw,
J. SCHAUVLIEGE
|
|
|
|