Ten aanzien van ‘elektrisch vissen’ heerst in de maatschappij een zeker voorbehoud. Er circuleren ook verhalen over een vermeende biologische impact op bepaalde mariene diersoorten. Een ILVO/UGent doctoraat ging daarom op zoek naar bevestiging/ontkenning van de mogelijke negatieve neveneffecten, met een uitgebreide reeks experimenten.
Behalve de effecten op de eerste levensstadia van vissen onderzocht doctoraatshouder Marieke Desender ook of de pulsen een invloed kunnen hebben op het prooi-zoeken van rog- en haaisoorten met hun typisch elektrosensitief orgaan. “De geteste hondshaaien blijken tijdens hun foerageergedrag geenenkel effect te ondervinden van de pulsen.“
Eerder herhaaldelijk wetenschappelijk onderzoek toonde aanzienlijke duurzaamheidsvoordelen van garnaalvissen met elektrische puls, qua teruggooi, qua bodemberoering en qua brandstofverbruik. Er kan veel selectiever worden gevist op de doelsoorten (met minder ongewenste bijvangst tot gevolg). De sleepnetten hoeven minder door de zeebodem te ‘ploegen’. Het verlaagde brandstofverbruik is goed voor de CO2-uitstoot en voor de portemonnee van de visser. “De nieuwe onderzoeksresultaten openen perspectieven voor de pulsvisserij als techniek voor de garnaalvissers,” klinkt het.
De hypothese was dat de garnaalnpuls de aangroei van visbestanden zou kunnen bedreigen, door schade of extra sterfte van de eitjes, larven of juvenielen. De garnalenvisserij gebeurt in ondiepe kustwateren. In de waterkolom van die kustwateren zweven de zogenaamde prille levensstadia van o.a. tong en kabeljauw. In experimenten stelde Marieke Desender dus verschillende larvale stadia (7 groeifases voor kabeljauw, en 2 groeifasen voor tong) telkens gedurende 5 seconden bloot aan 5 pulsen per seconde. “Dergelijke veldsterkte, duur, frequentie en amplitude is het maximaalste of zelfs een overschatting wat in de zee kan worden ervaren als het pulstuig passeert, nl. enkel vlak tegen de elektrode (de kabel die de pulsen uitstuurt) en als er zeer traag wordt gevaren.” Er werden geen misvormingen waargenomen en er was door de band geen verschil in overleving te meten tussen de controlegroepen en de gepulste groepen. Enkel bij de jongste stadia van kabeljauwlarven (2 en 26 dagen oud) bleek er een verschil in sterfte van resp. 12% en 16%, in vergelijking met de normale verliezen in die levensfase. In het tussenliggende stadium, de larven van 11 dagen oud, was er geen beïnvloeding. “In de vrije natuur groeit uiteindelijk minder dan 1 % van alle visseneitjes uit tot een volwassen vis. Er is dus sowieso zeer veel uitval in alle prille levensstadia samen. De kans is erg klein dat de waargenomen extra sterfte in 2 van 7 larvale stadia een effect zou kunnen hebben op de totale populatievernieuwing van kabeljauw als men zou beginnen te garnaalpulsvissen. Ook al omdat er maar een miniem percentage van de eitjes, larven en juvenielen net in de bodemzone zweeft op een strook waar het sleeppulsnet zijn wekveld activeert.” Verdere studies van lange termijn effecten op vernieuwing van populatie worden nog gepland.
“Indianenverhaal” in verband met het voedselzoekorgaan van haaiensoorten?
Hondshaaien, en haaien in het algemeen, hebben elektro-sensitieve organen om te jagen. Via deze organen detecteren de dieren elektrische veldjes die worden gegenereerd door o.a. de ademhaling of de hartslag van hun levende prooien. De hypothese was dat de bewuste zoekorganen konden verstoord geraken als de haaien in de buurt van werkende garnaalpulstuigen zouden fourageren.
“Ook dat is niet het geval, blijkt uit ons onderzoek. In onze proeven werden pulsen gebruikt van verschillende sterkte (zowel van het pulstuig voor garnaal als voor platvis). Telkens bleek dat de tijd tussen de start van het zoekgedrag van de hondshaai tot de effectieve beet (naar een gesimuleerd elektrisch veld van een prooi) niet werd beïnvloed door blootstelling aan aanwezige visserijpulsen” zegt onderzoeker Desender. Er is dus geen verband te vinden tussen de wijze van foerageren van de haaien en de vraag of er al dan niet pulsen worden uitgestuurd. De prooidetectie van haaien wordt niet aangetast door een pulsvisserijtuig.
Conclusie: Ja of nee voor pulsvisserij?
Marien wetenschapper Hans Polet (ILVO) werkt al 20 jaar op het onderwerp pulsvisserij. “Naar de resultaten van dit doctoraat werd reikhalzend uitgekeken. Dit is goed nieuws voor een techniek waarover wij, op basis van aanzienlijke en sterk gedocumenteerde ecologische voordelen, gunstig durven te spreken.” Recent sprak het Europees parlement zich uit tégen alle vormen van pulsvisserij. In het trilateraal overleg met de Commissie en de Raad van Ministers komt het dossier nu op de agenda. Het politiek standpunt voor een ban heeft wellicht verband met de toorn van de Engelse, Belgische en vooral Franse vissers die visserijdruk voelden toenemen in de Zuidelijke Noordzee, vanwege de 84 Nederlandse tongpulsvaartuigen. Die zijn op initiatief van hun regering, op (te) grote schaal, onder de vorm van een ‘wetenschappelijk experiment’ overgeschakeld op pulsvissen. Het gevolg was een competitief voordeel voor de Nederlanders, ten nadele van de klassieke visserijtechnieken. Volgens Polet moeten garnaal- en tongpulsvisserij apart worden beoordeeld. “Wij streven naar een genuanceerd beeld. De garnaalpulsvisserij staat volgens ons op punt. Bij tongpulsvissen is er nog iets meer (kleinschaliger!) effectonderzoek nodig. Maar de ecologische voordelen maken het interessant genoeg om een pad naar implementatie uit te tekenen. Gereglementeerd, gecontroleerd en wetenschappelijk begeleid.”