Akkerbouw
Algemeen
Dieren
Economie
Markten
Mechanisatie
Milieu
Politiek
Tuinbouw
Veehouderij
Voeding
Inloggen
 
 
 
Klik hier om u te registreren en te abonneren
(72,60 euro per jaar)
 
Wachtwoord vergeten
Volgend artikelVolgend Artikel

 19 feb 2018 09:18 

Productie van nuttige groene warmte uit biomassa en uit aardwarmte


Ministerieel besluit houdende de organisatie van een call voor het indienen van steunaanvragen voor nuttige-groenewarmte-installaties voor de productie van nuttige groene warmte uit biomassa en uit aardwarmte uit de diepe ondergrond, installaties voor de benutting van restwarmte en installaties voor de productie van biomethaan

DE VLAAMSE MINISTER VAN BEGROTING, FINANCEN EN ENERGIE,
Gelet op het Energiedecreet van 8 mei 2009, artikels 8.3.1 en 8.4.1;
Gelet op het Energiebesluit van 19 november 2010, de artikelen 7.4.1, § 1, derde lid, artikel 7.4.1, § 2, tweede lid, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 13 september 2013 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 15 juli 2016, 7.4.1, § 2, derde lid, 7.4.2, § 1, vijfde lid, derde zin, en zesde lid, tweede zin, artikel 7.4.2, § 1, elfde lid, 2°, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 15 juli 2016, en 7.4.3, § 3, vijfde lid, tweede en derde zin, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 13 september 2013, artikelen 7.5.1, § 1, derde lid, artikel 7.5.1, § 2, tweede lid, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 13 september 2013 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 15 juli 2016, 7.5.1, § 2, derde lid en § 6, eerste lid, artikel 7.5.2, § 1, tweede lid, tweede zin, artikel 7.5.3, § 3, vijfde lid, tweede en derde zin, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 13 september 2013, artikelen 7.6.1, § 1, derde lid, artikel 7.6.1, § 2, tweede lid, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 13 september 2013 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 15 juli 2016, 7.6.1, § 2, derde lid, 7.6.2, § 1, derde lid, tweede zin, en 7.6.3, § 3, vijfde lid, tweede en derde zin, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 13 september 2013, artikelen 7.7.1, § 1, derde lid, artikel 7.7.1, § 2, tweede lid, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 17 juli 2015 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 15 juli 2016, artikel 7.7.1, § 2, derde lid, 7.7.2, § 1, vijfde lid, tweede zin, en 7.7.3, § 3, vijfde lid, tweede en derde zin, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 17 juli 2015;
Gelet op het voorstel van het Vlaams Energieagentschap, d.d. 12 oktober 2017;
Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, d.d. 5 oktober 2017;
Gelet op het advies 62.345/3 van de Raad van State, gegeven op 23 november 2017, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten van de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973,

Besluit :
Artikel 1. De eerste calls in 2018 voor nuttige-groenewarmte-installaties voor de productie van nuttige groene warmte uit biomassa of uit aardwarmte uit de diepe ondergrond, voor installaties voor de benutting van restwarmte en voor installaties voor de productie van biomethaan worden opengesteld voor het indienen van steunaanvragen van 19 februari 2018 tot en met 30 maart 2018.
Art. 2. Het totale bedrag voor de calls vermeld in artikel 1 bedraagt 10.500.000 euro uit het Energiefonds vermeerderd met het niet-toegekende deel van het bedrag van de eerste calls in 2017. De som bedraagt 4.862.225 + 10.500.000 = 15.362.225 euro.
Art. 3. Het maximale steunbedrag voor de eerste calls in 2018 tot indiening van steunaanvragen voor nuttige-groenewarmte-installaties voor de productie van nuttige groene warmte uit biomassa met een bruto thermisch vermogen van meer dan 1 MW is 1.000.000 euro.
Art. 4. Het maximale steunbedrag voor de eerste calls in 2018 tot indiening van steunaanvragen voor de benutting van restwarmte is 7.362.225 euro.
Art. 5. Het maximale steunbedrag voor de eerste calls in 2018 tot indiening van steunaanvragen voor de productie van biomethaan is 1.000.000 euro.
Art. 6. Het maximale steunbedrag voor de eerste calls in 2018 tot indiening van steunaanvragen voor nuttige-groenewarmte-installaties voor de productie van nuttige groene warmte uit aardwarmte uit de diepe ondergrond met een bruto thermisch vermogen van meer dan 1 MW is 6.000.000 euro.
Art. 7. Indien een deel van een productie-installatie volledig zelfstandig elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen kan opwekken en hiervoor groenestroomcertificaten werden of kunnen worden toegekend, dan kan er conform artikel 7.4.1, § 1, eerste lid, artikel 7.5.1, § 1, eerste lid, artikel 7.6.1, § 1, eerste lid, en artikel 7.7.1, § 1, eerste lid van het Energiebesluit van 19 november 2010 voor dit deel van de installatie geen steun worden toegekend. De delen van de installatie die echter niet dienen om zelfstandig elektriciteit op te wekken, maar dienen als nuttige-groenewarmte-installaties, installaties voor de benutting van restwarmte of installaties voor de productie van biomethaan komen wel in aanmerking voor de steun vermeld in artikel 7.4.1, § 1, eerste lid, artikel 7.5.1, § 1, eerste lid, artikel 7.6.1, § 1, eerste lid en artikel 7.7.1, § 1, eerste lid van het Energiebesluit van 19 november 2010.
Het Vlaams Energieagentschap bepaalt bij elke ingediende steunaanvraag welke delen worden beschouwd deel uit te maken van een installatie die volledig zelfstandig elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen kan opwekken en waarvoor conform het Energiebesluit van 19 november 2010 groenestroomcertificaten werden of kunnen worden toegekend. In dit kader worden minstens de volgende delen van een installatie door het Vlaams Energieagentschap beschouwd als zijnde een onderdeel van een installatie die volledig zelfstandig elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen kan opwekken:
1° voor biomassa als hernieuwbare energiebron, betreft dit:
a) de aansluitingsapparatuur en de aansluitingskosten van de elektriciteitsopwekkingsinstallatie op het elektriciteits- en aardgasnet voor wat betreft de afname van aardgas;
b) de utiliteitsvoorzieningen van de elektriciteitsopwekkingsinstallatie;
c) de voorbehandelingsinstallatie die verbonden is met de elektriciteitsopwekkingsinstallatie;
d) de motor of verbrandingsinstallatie met turbine van de elektriciteitsopwekkingsinstallatie;
e) de generator van de elektriciteitsopwekkingsinstallatie;
f) de sturing van de elektriciteitsopwekkingsinstallatie.
2° voor biogas uit rioolwaterzuiveringsslib of voor stortgas als hernieuwbare energiebron, betreft dit:
a) de aansluitingsapparatuur en de aansluitingskosten van de elektriciteitsopwekkingsinstallatie op het elektriciteits- en aardgasnet voor wat betreft de afname van aardgas;
b) de utiliteitsvoorzieningen van de elektriciteitsopwekkingsinstallatie;
c) de voorbehandelingsinstallatie die verbonden is met de elektriciteitsopwekkingsinstallatie;
d) de installaties nodig voor de productie van het biogas of voor de recuperatie van het stortgas voor elektriciteitsopwekking;
e) de motor of turbine van de elektriciteitsopwekkingsinstallatie;
f) de generator van de elektriciteitsopwekkingsinstallatie;
g) de sturing van de elektriciteitsopwekkingsinstallatie.
3° voor andere biogasstromen als hernieuwbare energiebron dan 2°, betreft dit:
a) de aansluitingsapparatuur en de aansluitingskosten van de elektriciteitsopwekkingsinstallatie op het elektriciteits- en aardgasnet voor wat betreft de afname van aardgas;
b) de utiliteitsvoorzieningen van de elektriciteitsopwekkingsinstallatie;
c) de vergistingsinstallatie van de elektriciteitsopwekkingsinstallatie;
d) de voorbehandelingsinstallatie die verbonden is met de elektriciteitsopwekkingsinstallatie;
e) de motor of turbine van de elektriciteitsopwekkingsinstallatie;
f) de generator van de elektriciteitsopwekkingsinstallatie;
g) de sturing van de elektriciteitsopwekkingsinstallatie.
Art. 8. Indien een deel van een productie-installatie volledig zelfstandig in één proces thermische warmte en elektrische of mechanische energie kan opwekken en hiervoor warmte-krachtcertificaten werden of kunnen worden toegekend, dan kan er conform artikel 7.4.1, § 1, eerste lid, artikel 7.5.1, § 1, eerste lid, artikel 7.6.1, § 1, eerste lid, en artikel 7.7.1, § 1, eerste lid van het Energiebesluit van 19 november 2010 voor dit deel van de installatie geen steun worden toegekend. De delen van de installatie die echter niet dienen om zelfstandig in één proces thermische warmte en elektrische of mechanische energie op te wekken, maar dienen als nuttige-groenewarmte-installaties, installaties voor de benutting van restwarmte of installaties voor de productie van biomethaan komen wel in aanmerking voor de steun vermeld in artikel 7.4.1, § 1, eerste lid, artikel 7.5.1, § 1, eerste lid, artikel 7.6.1, § 1, eerste lid en artikel 7.7.1, § 1, eerste lid van het Energiebesluit van 19 november 2010.
Indien een stadsverwarming of -koeling wordt aangesloten op dergelijke productie-installatie, komt enkel het deel van de stadsverwarming of -koeling in aanmerking pro rata de op de stadsverwarming of -koeling geïnjecteerde energie op jaarbasis die niet afkomstig is van installaties waarvoor warmte-krachtcertificaten werden of kunnen worden toegekend.
Het Vlaams Energieagentschap bepaalt welke delen worden beschouwd deel uit te maken van een installatie die volledig zelfstandig in één proces thermische warmte en elektrische of mechanische energie kan opwekken en waarvoor conform het Energiebesluit van 19 november 2010 warmte-krachtcertificaten werden of kunnen worden toegekend. In dit kader worden minstens de volgende delen van een installatie door het Vlaams Energieagentschap beschouwd als zijnde een onderdeel van een installatie die volledig zelfstandig in één proces thermische warmte en elektrische of mechanische energie kan opwekken:
1° de aansluitingsapparatuur en de aansluitingskosten van de warmte-krachtinstallatie op het elektriciteits- en aardgasnet voor wat betreft de afname van aardgas;
2° de utiliteitsvoorzieningen van de warmte-krachtinstallatie;
3° de motor van de warmte-krachtinstallatie;
4° de turbine van de warmte-krachtinstallatie;
5° de warmtewisselaars van de warmte-krachtinstallatie voor zover zij geen deel uitmaken van de warmtetoepassing;
6° HRSG-ketel (Heat Recovery Steam Generator) van de warmte-krachtinstallatie;
7° de generator van de warmte-krachtinstallatie;
8° de sturing van de warmte-krachtinstallatie.
Art. 9. Voor de berekening van de in aanmerking komende kosten voor nuttige-groenewarmte-installaties voor de productie van nuttige groene warmte uit biomassa met een bruto thermisch vermogen van meer dan 1 MW, installaties voor de benutting van restwarmte en nuttige-groenewarmte-installaties voor de productie van nuttige groene warmte uit aardwarmte uit de diepe ondergrond, wordt als referentie-installatie een hoogrendementsketel op aardgas gebruikt voor de productie van warmte, een stoomketel op aardgas voor de productie van stoom, en een elektrisch aangedreven compressiekoelmachine voor de productie van koude.
Het Vlaams Energieagentschap bepaalt welke delen worden beschouwd deel uit te maken van de referentie-installatie, hoe de referentie-installatie gedimensioneerd wordt en welke investeringskosten gehanteerd worden.
Art. 10. Voor de berekening van de extra investeringskosten van een installatie voor de productie van biomethaan worden de kosten van een vergistingsinstallatie uitgesloten.
Art. 11. De steun voor de benutting van restwarmte wordt berekend op basis van de bijkomende benutting van de restwarmte ten opzichte van het huidige gebruik van de restwarmte.
De in aanmerking komende kosten worden gecorrigeerd met volgende correctiefactor:
Correctiefactor= 1- êta huidig valorisatieproces/êta nieuw valorisatieproces
waarbij:
êta huidig valorisatieproces: het rendement van het huidig valorisatieproces van de restwarmte rekening houdend met de omrekeningsfactor naar primaire energie;
êta nieuw valorisatieproces: het rendement van het nieuwe valorisatieproces van de restwarmte rekening houdend met de omrekeningsfactor naar primaire energie.
Indien de restwarmte in de huidige toestand onbenut is, dan is de correctiefactor 1.
Het Vlaams Energieagentschap bepaalt hoe het rendement rekening houdt met de omrekeningsfactor naar primaire energie.
Art. 12. Wat de toepassing van de restwarmte betreft, mag het niet gaan om een benutting voor de productie van elektriciteit.
Art. 13. Indien aan een nuttige-groenewarmte-installatie of aan een installatie voor de benutting van restwarmte, stadsverwarming of -koeling is aangesloten, kan hiervoor conform artikel 7.4.2, § 1, zesde lid, artikel 7.5.2, § 1, tweede lid en artikel 7.7.2, § 1, vijfde lid, steun worden toegekend als de stadsverwarming- of koeling gevoed wordt door ten minste 50% hernieuwbare energiebronnen of 50% restwarmte.
Het aandeel hernieuwbare energiebronnen of restwarmte in de inputstroom van de stadsverwarming of -koeling wordt berekend aan de hand van een formulier op de website van het Vlaamse Energieagentschap. Het aandeel wordt bepaald op basis van de jaarlijkse verwachte energieproductie. Het Vlaams Energieagentschap stelt het formulier op, op basis van artikel 1 van het ministerieel besluit van 9 september 2016 betreffende externe warmtelevering en houdende de wijziging van diverse ministeriële besluiten in het kader van de energieprestatieregelgeving.
Art. 14. Investeringen voor de bouw van warmterecuperatie bij een bestaande afvalverbrandingsinstallatie, worden niet beschouwd als een nieuwe nuttige-groenewarmte-installatie of als de vernieuwing van een nuttige-groenewarmte-installatie.
Art. 15. Investeringen betreffende nieuwe afvalverbrandingsinstallaties komen enkel in aanmerking als nuttige-groenewarmte-installatie als de installatie een primaire energiebesparing behaalt van meer dan 55%. Daarbij wordt dit percentage berekend als het netto thermisch rendement in procent/0,85 + het netto elektrisch rendement in procent/0,55. Het netto thermisch rendement is gelijk aan de effectief extern aan het project benutte warmte die voldoet aan een economisch aantoonbare vraag, gedeeld door de onderste verbrandingswaarde van de inputstromen, uitgedrukt in GWh en op jaarbasis. Het netto elektrisch rendement is gelijk aan de geproduceerde elektriciteit verminderd met het eigenverbruik voor afvalverwerking en energierecuperatie, en gedeeld door de onderste verbrandingswaarde van de inputstromen, uitgedrukt in GWh en op jaarbasis.
Art. 16. Enkel investeringen voor warmterecuperatie in afvalverbrandingsinstallaties komen in aanmerking als nuttige-groenewarmte-installatie, conform artikel 7.4.2, § 1, elfde lid, 1° van het Energiebesluit van 19 november 2010. Investeringen voor elektriciteitsproductie betreffen minstens de stoomketel, turbine en de condensor. Conform hetzelfde artikel worden de investeringen die zowel voor elektriciteit- als voor warmteproductie noodzakelijk zijn, verdeeld in enerzijds elektriciteitsproductie anderzijds warmteproductie pro rata het respectievelijk aandeel ingezet voor elektriciteitsproductie en warmteproductie.
Investeringen voor afvalverbranding of -verwerking komen niet in aanmerking voor steun. Deze omvatten onder meer investeringen voor aanvoer, bewerking en opslag van afvalstoffen, het afvalverbrandingsgedeelte, de rookgaszuivering, investeringen voor de afvoer van restproducten van het verbrandingsproces en de gebouwen.
Start-up-kosten en generieke kosten komen niet in aanmerking, tenzij aangetoond kan worden dat de kosten enkel nodig zijn voor warmterecuperatie.
Art. 17. Indien de installatie voor de benutting van restwarmte een warmtepomp bevat, kan hiervoor geen steun worden toegekend voor het deel van de warmtepomp dat in aanmerking komt voor steun vermeld in artikel 6.4.1/5, § 1, 8° van het Energiebesluit.
Er kan enkel steun toegekend worden aan warmtepompen die voldoen aan de minimale energie-efficiëntie vermeld in bijlage II bij het ministerieel besluit van 10 november 2016 houdende vaststelling van de nadere regels, technische vereisten en hoogten van de premies, trajectbegeleidingen en collectieve renovatieprojecten, vermeld in artikel 6.4.1/1, artikel 6.4.1/1/1, artikel 6.4.1/1/2, artikel 6.4.1/1/3, artikel 6.4.1/4, artikel 6.4.1/5, artikel 6.4.1/9 en artikel 6.4.1/9/1 van het Energiebesluit van 19 november 2010.
Art. 18. Conform artikel 7.6.2, § 1, derde lid van het Energiebesluit van 19 november 2010 wordt er geen steun toegekend aan de productie van biomethaan op basis van voedingsgewassen als het biomethaan toegepast wordt als biobrandstof. Biobrandstoffen op basis van voedingsgewassen zijn biobrandstoffen geproduceerd uit granen en andere zetmeelrijke gewassen, suikers en oliegewassen en uit andere gewassen die als hoofdgewas primair voor energiedoeleinden op landbouwgronden worden geteeld. Zetmeelrijke gewassen zijn gewassen die hoofdzakelijk granen bevatten (ongeacht of enkel de granen dan wel de volledige plant worden gebruikt, zoals in het geval van snijmaïs), knollen en wortelgewassen (zoals aardappelen, aardperen, zoete aardappelen, cassave en yamswortelen) en stengelknolgewassen (zoals taro en cocoyam).
Art. 19. Dit besluit treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad.

Brussel, 9 februari 2018.
De Vlaamse minister van Begroting, Financiën en Energie,
B. TOMMELEIN



  Nieuwsflash
 
INTERPOM 2024Lees meer
 
 
Attert is de rijkste gemeente en Sint-Joost-ten-Node de armste in 2022 Lees meer
 
 
Diepgronder staat niet garant voor goede bodemstructuur Lees meer
 
 
Beleids- en begrotingstoelichting Omgeving. Begroting 2025Lees meer
 
 
Beleids- en begrotingstoelichting Landbouw en Tuinbouw Begroting 2025 Lees meer
 
 
Ontdek de voordelen van GLB-steunmaatregelen voor jouw teeltplan 2025 Lees meer
 
 
Plantenwortels veranderen hun groeipatroon tijdens de ‘puberteit’ Lees meer
 
 
Extremer weerLees meer
 
 
Opnieuw recorduitstoot CO˛Lees meer
 
 
Gezond en duurzaam voedsel voor de toekomstLees meer
 
 
Statuut gemeentelijke schattingscommissies Lees meer
 
 
Impact noodweer Spanje op de Vlaamse prijsevolutie groenten en fruitLees meer
 
 
Landbouw in 2024: minder wintergewassen door hevige regen Lees meer