De voorzitter
De heer Sintobin heeft het woord.
Stefaan Sintobin (Vlaams Belang)
Voorzitter, minister, deze kwestie is al verschillende malen aan bod gekomen in deze commissie en in de plenaire vergadering in de afgelopen jaren. Ik heb het onderwerp zelf nog aangehaald in december bij de bespreking van de beleidsbrief. Mijn vraag was toen al ingediend. De aanleiding was de open brief van het Algemeen Boerensyndicaat (ABS) waarmee de groentesector een aanklacht formuleerde tegen de prijzenpolitiek van een aantal grootwarenhuizen. Het kon net zo goed over de vleessector gaan. We hebben hier in het verleden al dezelfde discussie gehad over de prijzenpolitiek in de vleessector en andere sectoren. Telkens opnieuw komen we op hetzelfde punt uit: de hardwerkende landbouwer wordt niet correct vergoed voor zijn producten.
Voor de volledigheid van het verslag citeer ik uit die open brief: “Wij schrijven jullie als groenteboeren omdat we gefrustreerd zijn en barslechte tijden beleven. Elke dag zorgen we voor de aanvoer van kwaliteitsvolle, streng gecontroleerde dagverse groenten. Tot onze verbazing en steeds groter wordende frustratie worden we daar de voorbije weken en maanden ondermaats voor vergoed. Wij, groenteboeren, zijn eens te meer de dupe van jullie onophoudelijke wedren om de consument. Wij eisen een betere vergoeding voor al het zware werk, de vele investeringen, vaak slapeloze nachten wanneer we jullie groenten irrigeren en verzorgen, en voor de vele controles. Het zou getuigen van respect tegenover jullie hardwerkende groenteboer die vele uren klopt om tenslotte helemaal niets over te houden.”
In mijn vraag geef ik dan een aantal voorbeelden van de prijzen die werden en worden gegeven door de grootwarenhuizen. Nogmaals, het is niet alleen een probleem van de groentesector, maar het is ook een probleem in andere sectoren. De manier waarop heden ten dage wordt omgegaan met de landbouwer is ook een beetje een probleem. Ik heb gisteren, misschien heeft iemand van jullie dat ook gedaan, de tweet verstuurd ‘ik steun boer Bart’. Ik vind het ongelooflijk wat er heden ten dage gebeurt.
Ik maak hier nu een zijsprong, voorzitter. Ik weet wel dat iedereen in deze commissie voor dierenwelzijn is, maar de richting die we nu uitgaan, is totaal de verkeerde richting. Het is meer een heksenjacht dan een pleidooi voor meer dierenwelzijn. Ik wil hier dan ook specifiek vermelden dat mensen zoals boer Bart meer respect verdienen. Het is juist die landbouwer die aan de publieke opinie duidelijk wou maken dat het niet allemaal cowboys zijn in de sector. Dat even terzijde.
Er is natuurlijk het Ketenoverleg, minister, omtrent de prijzenpolitiek. U zult natuurlijk antwoorden dat dat niet uw verantwoordelijkheid is, dat er ook een federaal luik aan zit en het eigenlijk een onafhankelijk orgaan is. Ik denk dat u als minister van Landbouw daar toch enige input kunt hebben en misschien enige actie kunt ondernemen. Ik heb hier in het verleden – de voorzitter kan dat ongetwijfeld getuigen, en ook andere collega’s – reeds verschillende vragen gesteld over dit Ketenoverleg. Er is zelfs in 2010 een gedragscode uitgewerkt tussen de verschillende actoren, maar ik heb de indruk dat die gedragscode nog altijd niet wordt nageleefd. Het grootste slachtoffer van heel de prijzenpolitiek die gevoerd wordt doorheen heel de keten, is altijd de boer. Ik denk dat de meeste collega’s hier wel weten wat een landbouwer moet presteren om dan uiteindelijk aan een schandalig lage prijs zijn producten te moeten zien verkopen in een grootwarenhuis of retailhandel.
Het is hier al ter sprake gekomen en het zal de komende maanden nog aan bod komen: er wordt een nieuw Europees gemeenschappelijk landbouwbeleid opgemaakt waarbij ook dit dossier ongetwijfeld aan bod zal komen.
Minister, hoe reageert u op de nieuwe spanningen in het Ketenoverleg en de noodkreet of open brief van de groentesector rond de prijzenproblematiek?
Bent u bereid om hier een initiatief te nemen en/of te bemiddelen bij dit nieuwe – mijn vraag dateert van 8 december – geschil?
Hoe evalueert u de werking van het Ketenoverleg? Hoe reageert u op de toch wel structurele kritiek van de landbouworganisaties op het Ketenoverleg?
Hoe kunnen we dit dossier toevoegen aan het debat rond het nieuwe Europees gemeenschappelijk landbouwbeleid?
De voorzitter
Minister Schauvliege heeft het woord.
Minister Joke Schauvliege
Voorzitter, collega's, eerst en vooral mijn allerbeste wensen voor het nieuwe jaar. Ik ben ervan overtuigd dat we ook in 2018 hier heel veel van gedachten zullen kunnen wisselen en op die manier zorgen dat het landbouwbeleid maar ook de landbouwsector in 2018 een goed jaar zal beleven. Het zal een belangrijk jaar zijn, er zal heel wat gebeuren en overleg gepleegd worden over het nieuwe gemeenschappelijke landbouwbeleid. Dat zal volledig onze aandacht vragen.
Collega, wij delen natuurlijk de bekommernis die uitspreekt dat onze boeren, of het nu groenteboeren zijn of anderen, een correct loon moeten hebben voor het werk dat zij verrichten. We hebben in de westerse maatschappij gekozen voor de vrijemarkteconomie. Dat wil zeggen dat onze prijzen niet bepaald worden door overheden of door sectororganisaties, maar wel door vraag en aanbod op de markt. Dat is voor alle producten zo, of het nu gaat over voedingsmiddelen of non-foodproducten.
Dat neemt natuurlijk niet weg dat de machtspositie van de primaire sector binnen onze vrije markt niet vergelijkbaar is met de positie van een aantal andere bedrijven in de secundaire of tertiaire sector. Dat komt omdat je in de primaire sector aan de aanbodzijde meestal duizenden individuele of niet-georganiseerde landbouwbedrijven hebt, terwijl aan de andere zijde slechts een beperkt aantal grote afnemers staan. Intussen wordt in Vlaanderen al meer dan 80 procent van ons dagelijks voedsel via een handvol grote retailers tot bij de consument gebracht. Door overnames en fusies richten die retailers zich ook niet alleen meer tot de Belgische markt, maar zijn het ook Europese of zelfs mondiale spelers.
Het is precies vanwege die onevenwichtige verhouding tussen de aanbod- en vraagzijde, dat de Europese Unie specifiek voor de primaire sector bepaalde uitzonderingen heeft uitgewerkt op de algemene mededingingsregels. Die mededingingsregels zijn destijds in het leven geroepen om te verhinderen dat er onrechtmatige afspraken zouden worden gemaakt tussen marktspelers, wat kunstmatig tot hogere consumentenprijzen zou leiden. Die regels hebben hun nut al bewezen. Maar voor de primaire sector waren en zijn er uitzonderingen nodig vanwege de onevenwichtige machtsverhouding. Die uitzonderingen gelden bijvoorbeeld voor producenten- en brancheorganisaties. Via producentenorganisaties kunnen individuele landbouwers hun aanbod concentreren en collectief onderhandelen met hun afnemers. Via brancheorganisaties kunnen er verticale afspraken worden gemaakt binnen een hele keten, met als doel om er als keten en als schakel samen op vooruit te gaan.
U weet dat ik die initiatieven ondersteun: dat is hier al vaak aan bod gekomen. We hebben een opstartsubsidie voor producentenorganisaties, maar er is nog ruimte voor verbetering. Daar zijn we het allemaal over eens, denk ik. Enerzijds kan worden opgemerkt dat de huidige instrumenten in België nog niet door alle subsectoren worden ingezet of gebruikt. Er zijn de voorbije jaren nieuwe producentenorganisaties bij gekomen en er werd ook een brancheorganisatie opgericht, maar vaak haalt de individualistische reflex het nog altijd. We moeten daar begrip voor hebben en iedere ondernemer stippelt uiteraard zijn eigen route uit, maar we moeten wel durven stellen dat zolang een meerderheid zich individualistisch blijft opstellen, de zwakke onderhandelingspositie zal blijven. Anderzijds pleit ik ervoor om de actuele uitzonderingen op de Europese mededingingsregeling verder uit te diepen, zoals ook aangegeven in de aanbevelingen van het rapport-Veerman. De Europese Commissie is daarmee bezig, en we verwachten dit voorjaar daar concrete teksten van.
Het Belgische ketenoverleg is inderdaad een vrijwillig en privaat initiatief, niet vanuit de overheid. Het is ook uitdrukkelijk een overleg op Belgisch niveau omdat veel marktspelers nu eenmaal op het hele Belgische grondgebied actief zijn. Het is niet aan de politiek of het beleid om dit private initiatief naar zich toe te trekken. Het ketenoverleg kan en zal geen prijzenafspraken maken op subsectorniveau, want in een vrije markt vinden prijsbesprekingen enkel business-to-business plaats, dus in overleg tussen een aanbieder en een koper. De meerwaarde van het ketenoverleg is vooral dat men oneerlijke handelspraktijken kan aanpakken en dat men door een betere verstandhouding tussen de marktspelers op een indirecte manier tot een evenwichtigere verdeling van kosten en baten kan komen. Maar van het ketenoverleg kan men niet verwachten dat er directe of harde prijsonderhandelingen worden gevoerd, want daarvoor is het niet opgericht en prijsafspraken op sectorniveau zijn niet wettelijk. Dat botst op de mededingingsregels.
Collega, uw bedenking dat we moeten zorgen voor een sterkere positie van onze landbouwers, volg ik. Er zijn een aantal instrumenten die we misschien nog veel meer moeten kunnen gebruiken. We kijken natuurlijk ook uit wat daar binnen Europa beweegt.
De voorzitter
De heer Sintobin heeft het woord.
Stefaan Sintobin (Vlaams Belang)
Minister, dank u wel voor uw antwoord. Ik ben het met u eens dat we in een vrije markt leven en dat we daar in onze westerse samenleving voor hebben gekozen, maar er bestaat ook zoiets als een gecorrigeerde vrije markt natuurlijk, maar dat is een ander debat. Ik weet wel dat de mogelijkheden die u hebt tot het nemen van een initiatief in dezen beperkt zijn, maar het is natuurlijk aan ons, parlementsleden, om dergelijke wantoestanden, zoals ik ze noem, aan te kaarten. Ik vind het een beetje spijtig dat ik en met mij andere collega's hier in deze commissie dit al meer dan tien jaar doen en dat ik helaas moet vaststellen dat er wat dat betreft nog niets of heel weinig is veranderd. Dat is een beetje mijn aanklacht en de aanklacht van vele anderen, zeker van de landbouwers.
U maakt een onderscheid tussen de primaire, secundaire en de tertiaire sector. Daar hebt u een punt natuurlijk.
Het is de manier waarop retailers en grootwarenhuizen omgaan met voedsel. Het is ook de houding van de mensen die die prijsafspraken maken. Ik ben het met u eens. We moeten proberen om de landbouwers er ook individueel zo veel mogelijk van te overtuigen om in die producentenorganisaties te stappen, om een beter akkoord te kunnen afsluiten met de afnemer.
Toch blijf ik het een heel spijtige zaak vinden. Ook de consument draagt hier natuurlijk een grote verantwoordelijkheid. De consument wil veilig en kwaliteitsvol voedsel en zwaait met allerlei maatschappelijke eisen waar de landbouwer aan moet voldoen, maar is niet altijd bereid om een correcte prijs te betalen aan die landbouwers, die veel en hard werken. Dat is het spijtige van heel die zaak. En het probleem blijft. Het is al gedurende jaren zo dat in heel de keten de landbouwer niets verdient voor het vele werk dat hij moet ondernemen. En het wordt er natuurlijk niet beter op. We kunnen dat met zijn allen vaststellen. Het feit dat Boeren op een Kruispunt een – tussen aanhalingstekens – ‘succes’ is, is een teken aan de wand. Ik heb niet de indruk, ondanks alle inspanningen op Vlaams en Europees niveau, dat veel jonge mensen staan te springen om actief te zijn in de landbouwsector.
Ik hoop dat we met zijn allen op dezelfde nagel zullen blijven kloppen en dat u, met de mogelijkheden die u hebt, zeker binnen het debat over het Europese landbouwbeleid, daar de nodige aandacht aan zult besteden.
De voorzitter
De heer De Croo heeft het woord.
Herman De Croo (Open Vld)
Het is een blijvend probleem. Ik ken het persoonlijk ook nogal goed. Ik ga nog een aantal opvallende elementen uit de brief van het ABS aanhalen, mijnheer Sintobin. Prei wordt bij Aldi verkocht voor 1,45 euro per kilogram, de boer krijgt 0,20 euro. Knolselder kost in dezelfde winkel 0,99 euro, de boer krijgt 0,11 euro. Bij Colruyt kost de savooikool in reclame 1,19 euro, de boer krijgt 0,19 euro. Rodekool kost bij Delhaize 2,49 euro, de boer krijgt 0,19 euro. Ik geef het maar mee opdat het in onze acta zou staan.
De verschillen zijn immens, en daar zijn redenen voor: bewaarredenen, overschot en wat allemaal. Uiteraard is er ook een vrijheid van handel. Ik kan begrijpen dat men hier vakbondsgewijs ageert, maar de vraag die ik mij stel, minister, is hoe wij een lokaal product, een product van bij ons, eventueel een toegevoegde waarde kunnen schenken, een ‘aankoopverleiding’, zodat onze consumenten iets meer zouden geven voor een product uit het nabuurschap. Dat is een manier, onrechtstreeks, om u daarbij te impliceren. Ik weet wel dat u met uw collega Peeters moet spreken. Die zal zeer bereid zijn u de verbis te helpen zoveel hij kan. U hebt ook de heer Ducarme, die uw homoloog is.
Maar er is toch iets onrechtvaardigs. Ik weet dat de grootwarenhuizen elkaar aan het bekampen zijn. Ik ken de demarches van de aankopers van die grote bedrijven, die de laatste cent eruit willen persen. Maar als er verschillen zijn die gaan tot 10 procent van de waarde van aankoop ten opzichte van de waarde bij verkoop, met alle tussenstadia die vergoed moeten worden, zoals bewaring, afval, overschot en de kostprijs om het aan de man en de vrouw te brengen, kan er dan niet een bijkomend element komen van uwentwege voor een waardeverhoging van die producten uit eigen gouw?
De voorzitter
De heer Engelbosch heeft het woord.
Jelle Engelbosch (N-VA)
Ik wil het ook even over de consument hebben. We zijn allemaal verbaasd en verbijsterd als we het prijsverschil horen tussen wat een landbouwer krijgt en wat we in de winkel betalen voor onze groenten en ons fruit. Tegelijk merken we dat de consument niet de daad bij het woord voegt. Iedereen zegt dat de landbouwers eerlijke prijzen moeten krijgen, maar in de winkels kiezen we toch nog vaak het goedkoopste product. We zijn dus niet echt consequent in onze verbijstering daaromtrent.
Minister, is er geen mogelijkheid om vanuit de overheid een soort sensibiliseringscampagne te voeren? We doen bijvoorbeeld heel veel samen met het Vlaams Centrum voor Agro- en Visserijmarketing (VLAM) rond producten van bij ons. Dat is één aspect. Maar je kunt ook zeggen: ga niet altijd voor het goedkoopste product, maar voor iets van de lokale boer. De korte keten speelt daar natuurlijk ook in mee. We zien tegenwoordig heel vaak hoevewinkels, waar de retailer wordt uitgeschakeld, waardoor de boer wel een volwaardige prijs voor zijn product krijgt.
Misschien is het dus toch mogelijk om de consument, die enerzijds vindt dat de landbouwer een eerlijke prijs moet krijgen, maar anderzijds zijn gedrag daar niet aan aanpast, ook eens bewust te maken van zijn en onze rol daarin.
De voorzitter
De heer Dochy heeft het woord.
Bart Dochy (CD&V)
Voorzitter, minister, collega’s, ketenoverleg is altijd een moeilijk gegeven geweest en zal dat ook blijven. Als je het beeld van de keten gebruikt in een dergelijk overlegmodel, moet je weten dat je, om ze bruikbaar te maken, aan een keten moet trekken, en niet duwen. Een keten is niet gemaakt om iets vooruit te duwen, maar om iets vooruit te trekken. Dat betekent dat het einde van de keten het belangrijkst is. En dan zitten we inderdaad bij de consument, zoals door een aantal collega’s al aangehaald. Alles staat of valt met de meerwaardecreatie van het product dat je levert en de prijs die de consument ervoor wil betalen. Dat zit in een complex gegeven van retail. We moeten vaststellen dat er door het oligopolie van een aantal grote verkoopcentra een problematiek ontstaat van druk op de prijs naar beneden.
De groentesector is een sector die de jongste decennia bijzonder ontwikkeld is. Ik heb hem van nabij gevolgd, van in mijn jonge jaren. Ik heb zelf nog heel wat dergelijke activiteiten gedaan.
Die sector is geëvolueerd. Vroeger waren vader, moeder, kinderen, ouders of grootouders samen actief in het bedrijf. Nu is dat een zeer geprofessionaliseerde sector die externe arbeidskrachten, in eerste instantie buitenlandse arbeidskrachten, aantrekt om de productie op peil te houden en te versterken. De voorbije jaren is er een zeer grote productiestijging geweest, niet op het niveau van de sector maar op bedrijfsniveau. Dat is enorm geëvolueerd.
In 2005 is het inzicht gekomen dat de samenwerking tussen de landbouwers belangrijk is. Toen is Ingro, de eerste producentenorganisatie, opgericht. Kort hierop volgde Vegras. De Europese middelen worden gedeeltelijk gemobiliseerd. Er zijn mogelijkheden in de productieplanning om die Europese middelen te activeren. Die mogelijkheden zijn ook gebruikt.
Het is een bijzondere uitdaging om bij de hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid naar de producentenorganisaties te kijken. We moeten nagaan in welke mate ze niet enkel hun huidige bemiddelende rol kunnen spelen om de Europese middelen te activeren. Ze zouden ook een rol in de prijsvorming moeten kunnen spelen. Op dat vlak zitten we echter met de mededingingsregels. Het is niet zo evident. Het is volgens mij een bijzondere uitdaging om dergelijke structuren en organisaties de mogelijkheid te bieden om de krachten van de landbouwers te bundelen. Die krachten worden nu gebruikt om een aantal positieve zaken te realiseren, maar er zou ook een invloed op de marktwerking van moeten uitgaan.
Het is een moeilijk principe, maar volgens mij is dit het gemakkelijkste. Het is de enige mogelijkheid om als landbouwer sterker in de markt te staan. Zoals ik al heb vermeld, moet in principe aan een ketting worden getrokken en niet worden geduwd.
Jos De Meyer (CD&V)
Mijnheer Sintobin, ik sluit me graag aan bij uw terechte bezorgdheid zoals u ze hier hebt geformuleerd. Zowel tijdens de huidige als tijdens vorige legislaturen is dit thema in deze commissie meermaals een gespreksonderwerp geweest. Ik heb hierover in het verleden meermaals vragen om uitleg gesteld.
Mijnheer De Croo, u hebt gesuggereerd om in de bedrijven zelf een meerwaarde te creëren. Dat is uiteraard niet altijd mogelijk. Dat kan ook gebeuren binnen een coöperatie of branche.
Ik heb begrepen dat de organisatie die de problematiek nogmaals heeft aangekaart, toch enige hoop stelt in het nieuw gemeenschappelijk landbouwbeleid. De eerste basisteksten die zijn verspreid, geven hier een reden toe. Er is al een link in deze richting. We kijken uiteraard allemaal uit naar het vervolg hierop.
De voorzitter
Minister Schauvliege heeft het woord.
Minister Joke Schauvliege
Zowel hier als tijdens interviews heb ik al een paar keer gesteld dat het een probleem is dat de boer vaak geen correcte prijs krijgt. Dat heeft veel te maken met wat de consument bereid is te betalen en met de enorme concurrentie in supermarkten, waar de consument het goedkoopste product zoekt.
Sensibilisering is dan ook zeer belangrijk. Hierop wordt veel ingezet. De lokale producten worden gepromoot. Ik denk dan aan de campagnes van het Vlaams Centrum voor Agro- en Visserijmarketing (VLAM) en aan een aantal merken, zoals Flandria, die onze eigen producten promoten.
Dat we onze eigen producten promoten, betekent echter niet dat de boer in de winkel een betere prijs zal krijgen. We moeten dan ook andere afzetmogelijkheden promoten. We promoten de korte keten. Er zijn websites waarop wie iets rechtstreeks van de boer om de hoek wil kopen, kan zien wat het aanbod is. We ondersteunen dit ten volle.
De consument moet ook weten welk werk erbij komt kijken voor de prei op zijn bord ligt en wat hij hiervoor in verhouding betaalt. Vroeger ging het gezinsbudget grotendeels op aan voeding. Nu is dat nog een kleine fractie. Het budget wordt aan andere zaken besteed. Computers, iPhones en reizen worden belangrijker dan degelijk voedsel waarvoor een correcte prijs is betaald. Dit vraagt om heel wat sensibilisering. We blijven hierop inzetten.
Het heeft ook een keerzijde. Ik steun de promotie van lokale producten. Vorig jaar heb ik zelfs een klein kookboek uitgegeven met recepten om producten van bij ons te koken. Dit kan echter een gevaar inhouden. Onze landbouwers voeren veel uit naar het buitenland. Indien elke lidstaat zich protectionistisch zou opstellen en de aankoop van lokale producten zou promoten, zouden onze boeren daar het slachtoffer van worden. Onze landbouwers exporteren bij uitstek zeer veel. Indien in alle andere landen enkel nog lokale producten zouden worden gekocht, zouden onze boeren hier ook door worden getroffen. We moeten in ons achterhoofd houden dat er een keerzijde is. Wat de Europese Commissie betreft, kunnen we dit ook niet zo maar doen. We kunnen onze grenzen niet sluiten en beslissen enkel nog producten van bij ons te kopen.
We moeten de consumenten bewust maken, zodat ze een goede, eerlijke prijs willen betalen en niet altijd het goedkoopste product willen zoeken. Indien er keuze is, moeten ze producten van bij ons kopen. Dat is ook veel beter voor het klimaat. Het is veel beter boontjes te kopen die bij ons zijn gekweekt dan boontjes te kopen die vanuit Kenya worden aangevoerd. Ik sta daar helemaal achter. Het is een kwestie van sensibilisering.
Wat we niet kunnen doen, hoe graag we dat ook zouden willen, is globale prijsafspraken maken. In het licht van de mededinging is dat verboden. We moeten weten dat dit een handicap is waarmee we worden geconfronteerd. We hopen echter dat we tijdens de besprekingen van het nieuw gemeenschappelijk landbouwbeleid iets kunnen doen. Uit het rapport van professor Veerman zijn een aantal aanbevelingen naar voren gekomen. We hopen dat er instrumenten komen om veel meer te sturen.
Ik merk dat de nieuw opgerichte producentenorganisaties sterk inzetten op de vraag hoe ze sterk naar de markt kunnen stappen en kunnen samenwerken om de prijs zo hoog mogelijk op te trekken. Ze organiseren cursussen in onderhandelingstechnieken en ze volgen de prijzen goed op. Ze willen heel sterk staan en op de juiste wijze onderhandelen.
Er zijn wel mooie evoluties in een aantal sectoren. Dat kan ik alleen maar toejuichen.
De voorzitter
De heer Sintobin heeft het woord.
Stefaan Sintobin (Vlaams Belang)
Minister, tot slot nog een paar zaken. Sensibilisering en bewustmaking van de consument, volledig honderd procent akkoord. Daar ligt een grote verantwoordelijkheid voor u als minister, niet alleen van maar ook voor Landbouw. Ik wil u suggereren om telkens opnieuw, waar u ook maar de mogelijkheid hebt, die boodschap te verspreiden.
Hoewel ik meer kan terugvinden in een deel van uw antwoord over de mededingingsregels en de producentenorganisaties, twijfel ik er sterk aan of dat inderdaad voldoende zal zijn om die grote grootwarenhuizen en die grote groepen ervan te overtuigen om de prijzen niet naar beneden te drukken. Het zal al een bijzonder sterke en grote organisatie moeten zijn die met die grote groepen een degelijke prijs kan afspreken. Ik heb daar mijn twijfels over.
Ik heb nog een suggestie die u kunt overmaken aan uw federale collega-minister van Consumentenzaken Peeters. U zegt dat een aantal dingen niet wettelijk mogelijk zijn, maar als ik goed ben ingelicht, minister, verbiedt men in Frankrijk aan retailers om extreem grote kortingen te geven en daar promotie rond te maken. Misschien kunt u dat meegeven aan minister Peeters, die dat misschien in een of andere wet kan gieten.
De voorzitter
De vraag om uitleg is afgehandeld