De voorzitter
De heer Dochy heeft het woord.
Bart Dochy (CD&V)
Voorzitter, minister, collega's, de professionele landbouw is doorheen de jaren geëvolueerd wat teelt en teeltvariatie betreft, en bijgevolg is er nood aan het inzetten van bijkomende arbeidskrachten in de vorm van seizoenarbeiders. Vroeger werden veelal tijdelijk mensen uit de buurt ingezet, maar geleidelijk aan werd meer en meer een beroep gedaan op buitenlandse arbeiders. Buitenlandse arbeidskrachten behoeven huisvesting in de buurt van de arbeidsplaats.
De wettelijke basis voor de vergunning van huisvesting voor seizoenarbeiders was in oorsprong geregeld in het koninklijk besluit van 28 december 1972. Vanaf 1997 werd dit verfijnd in het Kamerdecreet. In 2008 werd in het Vlaams Parlement het Kataraktdecreet goedgekeurd, specifiek voor de seizoenarbeiders.
Vanaf 2006 werd de energieprestatieregeling voor bouwers – energieprestatie en binnenklimaat (EPB) – ingevoerd. Sedert 1 januari 2015 worden ook landbouwgebouwen onderworpen aan de EPB-regel. In de tussenperiode 2006-2015 zijn er heel wat regularisaties maar ook nieuwbouw gerealiseerd voor de huisvesting van seizoenarbeiders. Er is heel wat onduidelijkheid gerezen over het al dan niet moeten toepassen van de EPB-regelgeving. Zo heb ik onder meer een mail gekregen waarin staat dat uw administratie zegt dat wanneer een huisvestingssysteem enkel wordt gebruikt in de zomer en bijgevolg niet wordt verwarmd in de winter, er geen EPB-regeling geldt.
Het is in elk geval zo dat de meeste mensen bij aanvang overtuigd waren dat dit als landbouwgebouw niet onder de EPB-regelgeving viel en dat pas vanaf 1 januari 2015 de EPB-regeling van toepassing zou zijn op huisvesting van seizoenarbeiders.
Minister, er is over deze problematiek verschillende malen met u overlegd, ook met de landbouworganisaties. U hebt in het verleden gezegd dat u een initiatief zou nemen, wat u ongetwijfeld ook hebt gedaan.
Minister, wat is de stand van zaken van het overleg met de sector?
Kunnen we aannemen dat constructies bedoeld voor de huisvesting van seizoenarbeiders, gebouwd vóór 1 januari 2015, niet onderhevig zijn aan de EPB-regelgeving?
Zo neen, is er een overgangsregeling in de maak om de historische verwarring aan te pakken zodat de bedrijven zich in orde kunnen stellen?
De voorzitter
Minister Tommelein heeft het woord.
Minister Bart Tommelein
Collega's, ik ben me bewust van deze problematiek. Ik heb in deze commissie al eerder met betrekking tot dit thema beloofd dat ik deze probleemstelling grondig zou laten onderzoeken. Mijn kabinet heeft in het verleden al contact gehad met verschillende landbouworganisaties, maar een voor alle partijen bevredigende oplossing met betrekking tot dit thema hebben we nog niet bereikt.
Voor de tweede vraag wil ik toch wel even de correcte juridische toestand schetsen omdat dit niet duidelijk is in uw vraagstelling. Ik breng daarbij in herinnering dat ik in deze commissie al eerder heb gewaarschuwd dat de juridisch-technische beperkingen uit de Europese richtlijn weinig manoeuvreerruimte toelaten inzake energienormen en seizoenshuisvesting. Het is ook niet correct dat u stelt dat landbouwbedrijven pas sinds 2015 aan de EPB-regeling moeten voldoen. Met ingang van 1 januari 2015 werd immers tot uitvoering van het decreet van 14 maart 2014 ingevoerd dat ook de niet voor bebouwing bestemde gebouwen van landbouwbedrijven aan de EPB-regelgeving werden onderworpen. Maar ik benadruk nogmaals dat op de voor bebouwing bestemde delen van een landbouwbedrijf echter reeds vanaf de start van de EPB-regelgeving in 2006 EPB-eisen van toepassing waren. Onder deze laatste categorie van EPB-plichtige gebouwen vallen ook de woonaccommodaties van seizoenarbeiders.
In de marge kan ik overigens duiden dat zowel de Vlaamse Wooncode als het Kamerdecreet ook al expliciet eisen stelden met betrekking tot het verplicht hebben van onder andere verwarming waardoor men dan ook automatisch onder het toepassingsgebied van de EPB-regelgeving viel. Het niet hebben van verwarming in een dergelijke accommodatie geeft dus bijkomend ook aanleiding tot een inbreuk op de woonwetgeving. Het feit dat dergelijke woonaccommodaties ook wel degelijk EPB-plichtig waren en onderworpen zijn aan de EPB-eisen voor wonen, werd al vele jaren geleden in de rechtspraak bevestigd. In een arrest uit 2012 werd dit standpunt door de Raad van State expliciet bevestigd in een betwisting omtrent een bouwdossier aangaande een accommodatie van seizoenarbeiders uit 2008.
Ik moet uw tweede vraag dus negatief beantwoorden. Juridisch gezien zijn mijn mogelijkheden zeer beperkt, al zou ik het misschien anders willen. Daarom heb ik ook nog altijd geen oplossing.
Wat uw derde vraag over een overgangsmaatregel betreft, kan ik mij vandaag niet uitspreken over een overgangsmaatregel om alsnog een vrijstelling te verlenen. Zoals gezegd, is de regelgeving en rechtspraak ter zake duidelijk en ligt zoiets invoeren moeilijk. Ik heb aan alle betrokkenen steeds meer onderbouwing gevraagd voor een overgangsmaatregel. Over hoeveel overtredingen gaat het? Over hoeveel landbouwers gaat het? Krijgen die landbouwers in die dossiers effectief een EPB-boete? Hoe groot is die boete? De spelregels zijn gekend. Iedereen die een beetje de EPB-regelgeving kent, kan die boetes berekenen. De formules staan in de regelgeving.
Ik moet spijtig genoeg toegeven dat ik die informatie niet krijg. Dat maakt het dus ook voor mij en voor mijn administraties zeer moeilijk om een correcte inschatting van het probleem te maken. Zelfs al is het aantal dossiers nog aanzienlijk, dan is het invoeren van een dergelijke retroactieve bepaling nog steeds een ongelijke behandeling ten opzichte van zowel die landbouwbedrijven die wel de nodige inspanningen hebben gedaan om aan de EPB-eisen te voldoen, als ten opzichte van de afgesloten dossiers die na het doorlopen van een handhavingsprocedure, reeds jaren geleden werden gesanctioneerd met een geldboete.
De Raad van State heeft overigens in zijn rechtspraak duidelijk gesteld dat het moment dat de EPB-eisen worden vastgeklikt, het moment van indienen van de vergunningsaanvraag is. Er zijn dus meerdere redenen waarom een dergelijke retroactieve aanpassing van de eisen niet zomaar kan.
Als er een dossier wordt opgemaakt – en ik ben daar niet rabiaat tegen –, moet ik goed en overtuigend cijfermateriaal hebben. Als ik enkel maar de situatieschets heb, dan val ik terug op juridische beperkingen waar ik niet verder mee kan.
Ik heb echter vernomen dat met betrekking tot deze gebouwen er op het vlak van stedenbouw ook vandaag nog een regularisatie moet worden aangevraagd met betrekking tot de geviseerde werken. In dat geval kan er conform de in het Energiebesluit opgenomen procedure om technische, functionele of economische redenen, een afwijking worden aangevraagd. Dat moet wel gebeuren binnen de negen maanden na de vergunningsaanvraag. Misschien biedt deze piste een oplossingsmogelijkheid voor de landbouwsector.
De voorzitter
De heer Dochy heeft het woord.
Bart Dochy (CD&V)
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik ben blij dat er ruimte wordt gelaten om desgevallend voor de probleemsituaties een regeling te treffen. Die zijn misschien niet helemaal opgelijst, maar het gaat niet alleen over het aantal maar ook over de concrete situaties waar zich belangrijke problemen stellen. Het is belangrijk dat er ooit eens helemaal duidelijkheid komt, want er blijven nog steeds mensen in het ongewisse.
De voorzitter
De vraag om uitleg is afgehandeld.