|
04 dec 2017 |
16:30 |
|
VLIF - Activiteitenverslag 2016
Sinds 2016 wordt er gewerkt met een volledig digitaal dossier. De afhandeling start dus pas nadat de landbouwer de investeringen uitgevoerd heeft en de investeringsbewijzen opgeladen heeft in zijn elektronisch dossier.
|
|
De cijfers over verleende steun in 2016 slaan in hoofdzaak nog op steunaanvragen van vóór 2015, aangezien de uitvoeringstermijn voor tal van investeringen twee jaar bedraagt en bepaalde voorwaarden vóór een gunstige beslissing moeten worden aangetoond.
De invoering van selectiecriteria en de wijziging van de aanvraagprocedure moet de doelmatigheid van de steunverlening vergroten.
De cijfers over de ingediende steunaanvragen geven op dit moment in de eerste plaats een beeld van de rijpende investeringsplannen.
Ze hebben nu meer betrekking op investeringen die ‘overwogen’ worden en waar het selectieresultaat mee bepalend zal zijn voor de uitvoering ervan. Dit geldt in de eerste plaats voor investeringen met een lange terugverdientijd of voor bovenwettelijke investeringen.
In 2016 kwam de selectiviteit van de steunmaatregel voor investeringen op het landbouwbedrijf duidelijk tot uiting. Ondanks de crisis was de omvang van het aangemelde investeringsbedrag onverwacht groot. In 2016 werden er voor 507 miljoen euro investeringen aangemeld. Op grond van normbedragen gaf dit 473 miljoen euro subsidiabele investeringen. Op basis van de selectiecriteria en met het budget als bepalende factor werden 275 miljoen euro aan investeringen voor steun geselecteerd.
Bijna alle investeringen die reëel bijdragen aan een duurzamere productie en dus 30% steun genieten, werden geselecteerd. Op basis van het aantal investeringslijnen werd 98,9% van de investeringen met reëel aantoonbare effecten op de verduurzaming geselecteerd, tegenover 37,9% van de investeringen met minimale effecten op dat vlak. Bij die laatste investeringen speelt dan het leeftijdscriterium, waardoor jonge landbouwers bevoordeeld worden op de oudere.
In grote lijnen beantwoorden de resultaten van de selectie aan de verwachtingen. Het uitgangspunt was dat alle deelsectoren van de Vlaamse land- en tuinbouw bepaalde investeringsnoden hebben en dat ze allemaal via specifieke investeringen nog een traject kunnen afleggen op de weg naar een duurzamere productie. Uit de cijfers blijkt dat alle sectoren steun kunnen krijgen en dat er geen uitschieters in positieve of negatieve zin zijn.
In 2016 bleef het aantal eerste vestigingen, met 117 geselecteerde steunaanvragen, onder de verwachtingen. Anderzijds betekent dit dat iedere aanvraag die aan de minimale eisen voldoet, geselecteerd wordt. Die eisen gaan over een door te voeren generatiewissel en voldoende zeggenschap voor de jonge landbouwer. Wat opvalt bij de aanvragen is de doorgaans grote omvang van de bedrijven waarvan de jonge landbouwer bedrijfsleider wordt. Door de koppeling tussen de steun en de bedrijfsomvang zal een relatief groter aantal jonge landbouwers in aanmerking komen voor de hogere opstartpremie van 55.000 of 70.000 euro.
|
|
|
|