Het CODA deed genotypering met MLVA en PFGE van 189 salmonellastammen binnen een project dat liep van 2014 tot 2016 met financiële steun van het Sanitair Fonds. De salmonellastammen kwamen van analyses uitgevoerd door DGZ, Arsia, Lavetan en het FAVV en werden geselecteerd door DGZ.
Salmonella Enteritidis op probleem-leghennenbedrijven
Bij vier leghennenbedrijven die blijvend besmet waren voerde het CODA MLVA uit van 36 Salmonella Enteritidis-stammen. Op drie bedrijven was een stam met een identiek MLVA-profiel aanwezig in opeenvolgende rondes ondanks reiniging en ontsmetting tussen de rondes.
Op het vierde bedrijf circuleerden tijdens de eerste ronde twee verschillende S. Enteritidis-stammen (tabel 1). Eén van deze stammen werd ook gevonden bij de swabcontrole tijdens de leegstand. Dit wijst op onvoldoende reiniging en ontsmetting. Toch slaagde dit bedrijf er in om de stallen vrij te krijgen van deze stam. De daaropvolgende ronde was echter opnieuw positief voor S. Enteritidis maar met een MLVA-profiel verschillend van deze van de eerste ronde. Dit wijst op insleep van een nieuwe stam.
Tabel 1: MLVA-profielen van zes Salmonella Enteritidis-stammen van een leghennenbedrijf met een persisterende besmetting. SENTR7, SENTR5, SENTR6, SENTR4 en SE3 zijn de gebruikte markers.
Extra aandacht op gemengde bedrijven pluimvee/varkens
Op zeven gemengde bedrijven met S. Typhimurium-positief pluimvee werden in totaal 42 pools van overschoentjes genomen bij de varkens gehuisvest op hetzelfde bedrijf. Liefst 45% van deze stalen was positief voor salmonella. Op vier van deze bedrijven werd S. Typhimurium gevonden bij de varkens. Opvallend is dat bij de varkens ook vaak S. Paratyphi B var Java geïsoleerd werd, een serotype dat regelmatig voorkomt bij pluimvee en dat een wettelijk bestreden serotype is bij fokpluimvee (figuur 1).
Uit MLVA bleken identieke stammen te circuleren bij beide diersoorten. Deze bedrijven dienen te focussen op een verbetering van de interne bioveiligheid om kruisbesmetting te voorkomen. Dit betekent niet alleen een strikte scheiding tussen beide diersoorten maar ook aparte kledij, schoeisel en materiaal (gereedschap, emmers, ladders enz.) per diersoort en per stal. Ook de handen wassen zowel vóór als na elk stalbezoek draagt bij tot het voorkomen van kruisbesmetting. Dit geldt zowel voor externe bezoekers als voor de veehouder.
Figuur 1: Verdeling van salmonella-serotypes geïsoleerd uit overschoentjes genomen bij varkens op bedrijven met zowel varkens als pluimvee (19 stalen).
*: 4 stalen positief voor S. Typhimurium en 5 stalen positief voor monofasische S. Typhimurium.
Salmonella Java en Salmonella Infantis
Op verschillende bedrijven was een S. Java-stam of een S. Infantis-stam met een identiek genetisch profiel aanwezig in meerdere hokken tijdens dezelfde ronde (figuur 2). Op andere bedrijven was het profiel identiek in opeenvolgende of niet-opeenvolgende rondes (figuur 3).
Figuur 2: Vleeskippenbedrijf met drie Salmonella Java-stammen met een identiek PFGE-profiel in drie hokken tijdens dezelfde ronde.
Figuur 3: Identieke PFGE-profielen van vier Salmonella Infantis-stammen geïsoleerd uit de uitgangscontrole op een vleeskippenbedrijf. Dit toont aan dat dezelfde stam aanwezig was tijdens niet-opeenvolgende rondes in beide stallen van dit bedrijf.
Op één gemengd bedrijf werd ook S. Java bij de varkens geïsoleerd. Het PFGE-profiel bleek identiek aan dat van de S. Java-stammen gevonden bij de vleeskippen wat wijst op kruisbesmetting tussen beide diersoorten.
Totale aanpak
Een hardnekkig salmonellaprobleem vraagt gepaste maatregelen. Verspreiding van salmonella tussen stallen en diersoorten kan voorkomen worden door een goede interne bioveiligheid. Een grondige reiniging en ontsmetting tussen rondes verhindert dat salmonella op het bedrijf aanwezig blijft. Optimaliseren van de externe bioveiligheid is nodig om insleep van nieuwe stammen te voorkomen.
De volledige resultaten van dit project kan u nalezen op onze website.
Met dank aan Dr. Ir. Cécile Boland, CODA